Er is een wetsvoorstel ingediend voor een wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek naar de rechtspositie van woonbootbewoners ten aanzien van de ligplaats waarop de woonboot ligt is er een toezegging gedaan door de Tweede Kamer. De overeenkomst strekkende tot verhuur van een ligplaats wordt onder het bereik gebracht van afdeling 5 van titel 4 Boek 7 Burgerlijk Wetboek. Hierdoor genieten woonbootbewoners (die hun ligplaats huren) dezelfde mate van bescherming als huurders van een woning op de wal.
Door Donny Buisman
De directe aanleiding voor het wetsvoorstel zijn de uitkomsten van het onderzoek ‘Vaste grond onder de voeten‘. Dit onderzoek werd uitgevoerd naar aanleiding van een onderzoek dat werd verzocht door de Kamerleden Jansen, Voortman, Groot en Koolmees in 2011.
Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat aan huurders van ligplaatsen voor woonboten een gelijkwaardige huurbescherming wordt toegekend als aan huurders van woningen op de wal. In dit wetsvoorstel wordt allereerst voorgesteld om de overeenkomst tot huur van een ligplaats als huur van woonruimte te beschouwen. Daarnaast wordt een wijziging voorgesteld die meebrengt dat koop geen huur ‘breekt‘, dat het huren van een ligplaats wordt beschermd tegen opzegging en dat bij overlijden van de huurder van een ligplaats deze huur overgaat op de erfgenamen. Tot slot beoogt het wetsvoorstel dat bij verkoop van de woonboot de nieuwe eigenaar ook de huur van de ligplaats over kan nemen, aldus de wetgevingskalander.
De rechtvaardiging van dit wetsvoorstel is niet de kwantitatieve van de groep die het betreft tijdens de woningnood in vooral Amsterdam, maar het principiële uitgangspunt dat wonen op het water gelijkwaardig is aan wonen op de wal.