Motivering voorlopige hechtenis door rechters ‘structureel onvoldoende’

Het uitgangspunt is dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is, zoals vastgelegd in onder andere artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Het recht op vrijheid is terug te vinden in artikel 15 GW, artikel 5 EVRM en artikel 9 IVBPR. Voorlopige hechtenis is wel mogelijk onder dit recht, maar het mag alleen als ultimum remedium worden ingezet. Maar is het in de praktijk ook echt alleen een uiterst rechtsmiddel?

Het College voor de Rechten van de Mens deed onderzoek naar de voorlopige hechtenis; de resultaten werden vandaag gepresenteerd. In het rapport worden de voorwaarden en procedure rondom de voorlopige hechtenis besproken, evenals de uitvoering in de praktijk bij verschillende Nederlandse rechtbanken en Hoven. Ook het mensenrechtenkader en recente ontwikkelingen komen aan bod.

Lees ook: ‘Maanden zat hij vast, toen gingen ze goed kijken‘ – NRC

De rechter mag alleen voorlopige hechtenis opleggen of verlengen als de waarschijnlijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel langer duurt dan de voorlopige hechtenis. Uit het onderzoek blijkt echter dat voor voorlopige hechtenis (te) vaak geen of slechts een gebrekkige motivering wordt gegeven. Dat terwijl een beslissing over voorlopige hechtenis schriftelijk moet worden gemotiveerd en moet verwijzen naar feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de specifieke zaak en het individu.

Het College doet in het rapport vier hoofdaanbevelingen, waaronder het in de motivering wijzen op de specifieke omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. ‘Zorgvuldige motivering werkt in de hand dat in iedere individuele zaak wordt bezien of voorlopige hechtenis daadwerkelijk nodig is.’

Het hele rapport is hier te vinden en de moeite van het lezen waard!