Op 1 januari 2017 is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) gewijzigd. Door onoplettendheid van de wetgever is daardoor een lacune in de wet ontstaan in het voordeel van de trage student, zo stelt onderwijsjurist Peter Kwikkers. Het gevolg? Met ingang van 2017 bestaat er naar de letter van de wet geen grondslag meer om verouderde studieresultaten te laten vervallen.
Door Inge Hoiting
Voorheen verleende artikel 7.13 lid 2 sub k WHW onderwijsinstellingen de mogelijkheid om de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens ‘waar nodig’ te beperken, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie de geldigheidsduur te verlengen.
Het ietwat vaag geformuleerde ‘waar nodig’ bleek ruimte te bieden voor interpretatie. Het wetsartikel werd door veel onderwijsinstellingen toegepast met de intentie om studenten tot een hoger studietempo te manen. Dit tot grote ergernis van veel partijen in de Tweede Kamer.
Terugkijkend naar de wetsgeschiedenis is de bevoegdheid destijds in het leven geroepen om te voorkomen dat treuzelende studenten met verouderde vakkennis de arbeidsmarkt zouden gaan betreden. Dat het wetsartikel als stok achter de deur zou worden gebruikt om studenten sneller te laten afstuderen, is nooit de bedoeling van de wetgever geweest.
Met deze wetenschap is de Tweede Kamer aan de slag gegaan met een wetswijziging. Het voornemen was om de wettekst zodanig te formuleren dat studiepunten alleen ingetrokken mogen worden als de getoetste kennis aantoonbaar is verouderd.
Alle goede bedoelingen ten spijt vond de Eerste Kamer het beoogde wetsartikel echter te ruim geformuleerd. De tekst zal mogelijk herschreven moeten worden en dan opnieuw de Eerste en Tweede Kamer moeten passeren.
Ondertussen blijkt dat de wetgever de gevolgen van dit alles niet helemaal goed heeft overzien. De oude bepaling van artikel 7.13 lid 2 sub k WHW is geschrapt en verwijst inmiddels naar een vierde lid van artikel 7.10 WHW waarin de nieuwe bepaling zou zijn opgenomen. De crux is echter dat het beoogde vierde lid feitelijk in de wet ontbreekt.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap roept onderwijsinstellingen desondanks op om de bedoeling van de wetgever aan te houden en voorlopig de oude wetsbepaling toe te passen.
Inmiddels blijkt dat het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CHBO) op 4 januari 2017 een nieuwe uitspraak heeft gedaan in een zaak die ziet op het verval van studiepunten. Het CHBO lijkt in deze zaak geen rekening te houden met de maas die in de wet is ontstaan en verwijst in haar uitspraak naar het oude artikel 7.13 lid 2 sub k WHW.
Volgens het CHBO mag de onderwijsinstelling op grond van dat wetsartikel de geldigheid van studieresultaten beperken. Een marginale studievoortgang en onvoldoende studieperspectief kunnen daarmee voorkomen worden. Daarnaast biedt het een waarborg voor voldoende actuele kennis bij het afstuderen.
“De WHW, waaronder in het bijzonder artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, sluit dit niet uit”, aldus het CHBO in haar uitspraak. Al met al lijkt het er spijtig genoeg op dat het CHBO de misser van de wetgever door de vingers ziet. De trage student trekt dus (voorlopig) aan het kortste eind.