De afgelopen maanden is er veel te doen over de verengelsing van ons hoger onderwijs. De Stichting Beter Onderwijs Nederland (hierna: BON) dreigt de staat de dagvaarden, de kamer spreekt er over na verscheidene onderzoeken, maar wat is nu het wettelijk uitgangspunt en heeft de zaak van BON kans van slagen?
Door Mark van den Hove
Artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bepaalt dat onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. Daarvan kan worden afgeweken in drie gevallen:
a. wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft,
b. wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt
c. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode.
Uit de wet volgt dat het uitgangspunt in Nederland is dat we in Nederlands onderwijs krijgen. De uitzondering onder a en b kunnen in beginsel voor de discussie buiten beschouwing blijven.
De uitzonderingsgrond onder c wordt vaak aangevoerd als reden door onderwijsinstellingen om de taal van een opleiding te veranderen in (vaak) het Engels.
Internationalisering
Vaak zeggen onderwijsinstellingen dat zij willen internationaliseren. De wil om te internationaliseren is, hoewel begrijpelijk, niet een van de uitzonderingsgronden. Men zou kunnen zeggen dat de herkomst van de studenten bij internationalisering het Engels vereist, dit is echter een drogredenering. Pas nadat een opleiding in het Engels wordt aangeboden zullen deze opleidingen aantrekkelijk worden. De huidige populatie studenten vereist niet dat het onderwijs in het Engels wordt aangeboden. Hoewel dit een visuele oplevert, is er op die grond geen legitimatie voor Engels in het onderwijs.
Kwaliteit van het onderwijs
Onderwijsinstellingen voeren vaak nog het verweer dat voor de kwaliteit van het onderwijs internationalisering vereist is. Een gemixte samenstelling van de werkgroepen zou voor een hoger niveau onderwijs zorgen. Dit is het argument waar men graag eens tegenin zou willen gaan, maar dan komt men bij de vraag of er überhaupt invloed is van enig orgaan en of eens student daar dus invloed op heeft.
Het antwoord op die vraag is simpel. Artikel 7.2 WHW schept een uitgangspunt waar een student een beroep op kan doen in een individueel geval, echter het is geen recht waar de medezeggenschap invloed op kan uitoefenen door middel van een advies- of instemmingsrecht.
Rechtszaak BON
Heeft de rechtszaak van BON kans? Als je het mij vraagt is dat maar zeer de vraag, immers is het überhaupt de vraag of zij voldoende belang hebben bij een vordering, nu het geen collectief af te dwingen recht betreft. Daarnaast is het dan nog maar de vraag of BON bij de staat aan het juiste adres is, want dan moet niet alleen de drempel genomen worden dat de verengelsing onrechtmatig is, maar ook de drempel dat de staat willens en wetens niet heeft ingegrepen. Zoals het laat aanzien zijn dit nogal wat drempels die wellicht niet genomen zullen worden.