Tweede Kamer stemt in met inperking vervroegde invrijheidstelling

Als het aan de Tweede Kamer ligt is het voor gevangenen straks niet meer vanzelfsprekend dat ze voorwaardelijk vrijkomen als ze tweederde van hun straf hebben uitgezeten. Afgelopen week heeft namelijk een ruime meerderheid van de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel van minister van Rechtsbescherming Sander Dekker. Dit wetsvoorstel stelt voor om de vervroegde vrijlating van gevangenen met een langdurige celstraf in te perken. Het voornemen om dit te regelen, was al afgesproken in het regeerakkoord.

Door Gracièla van Duinkerken

De huidige wet regelt dat gedetineerden met een langere gevangenisstraf na tweederde van de straf in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze regeling is alleen van toepassing op gedetineerden met een straf van twee jaar of meer. Tot één jaar is er geen voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk en bij een gevangenisstraf tussen de één en twee jaar moet de gedetineerde in ieder geval één jaar uitzitten en kan de gedetineerde in het tweede jaar na tweederde voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

Volgens minister Dekker tasten de huidige regels, waarbij gevangenen na tweederde van hun straf min of meer automatisch onder voorwaarden op vrije voeten komen, het rechtsgevoel van mensen aan. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel wordt gesteld dat de huidige gang van zaken niet aan de maatschappij, slachtoffers en nabestaanden uit te leggen valt. Waar bijna iedere langgestrafte nu nog eenderde van zijn straf krijgt kwijtgescholden, wil de minister van dat recht een gunst maken.

Wetsvoorstel

Op twee manieren wil het wetsvoorstel de voorwaardelijk invrijheidstelling inperken. Zo zal ten eerste de voorwaardelijke invrijheidstelling verkort worden tot maximaal twee jaar. Daar waar met de huidige regeling een gevangene met een celstraf van 18 jaar na tweederde van de straf (12 jaar) voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, zal dat met de nieuwe regeling pas na 16 jaar kunnen nu in het nieuwe systeem de gevangenen pas in de laatste twee jaar van hun gevangenschap onder voorwaarden vrij kunnen komen.

Ten tweede ligt bij het wetsvoorstel de nadruk op de mogelijkheid om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden: niet iedere gedetineerde komt meer automatisch in aanmerking voor de vervroegde invrijheidstelling. Of een gedetineerde voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt, zal individueel getoetst worden door het Openbaar Ministerie aan de hand van de volgende criteria: het gedrag van gedetineerde tijdens detentie, slachtofferbelangen en het gevaar voor de maatschappij. Het nieuwe uitgangspunt wordt “geen voorwaardelijke invrijheidstelling, tenzij..” in plaats van het huidige “wel voorwaardelijke invrijheidstelling, tenzij..”

In de wet wordt ook geregeld dat gevangenen vanaf de eerste dag aan hun terugkeer in de maatschappij moeten werken. Het uitgangspunt van Dekker is dat goed gedrag gaat lonen. Wie zich goed gedraagt en meewerkt aan allerlei programma’s voor resocialisatie, promoveert naar ‘plusprogramma’s’ en kan op basis van zijn gedrag ook in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

Kritiek op de wet

Het wetsvoorstel is niet geheel met open armen ontvangen en verschillende kritieken zijn de revue gepasseerd. Zo stelden verschillende universitaire docenten strafrecht dat de strengere regels voor invrijheidstelling onder meer bezwaarlijk zijn, omdat de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling momenteel als goede stok achter de deur werkt. Ondanks dat de voorwaardelijke invrijheidstelling regelmatig gepresenteerd wordt als puur een kwijtschelding van eenderde van de straf, is een gedetineerde bij de invrijheidstelling wel degelijk aan voorwaarden gebonden. Bij overtreding van de voorwaarden kan de rechter bepalen dat de gehele straf alsnog uitgezeten moet worden. Het doel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is om gedetineerden geleidelijk opnieuw te laten wennen aan hun vrijheid.

Een ander veel voorkomend kritiekpunt is de ‘persoonsgerichte benadering’ bij het wetsvoorstel. Gedetineerden dienen hun voorwaardelijke invrijheidstelling (en resocialisatieactiviteiten en verloven) te ‘verdienen’ door het vertonen van ‘goed gedrag’.  Dit zou kunnen betekenen dat gedetineerden die geen goed gedrag vertonen, niet in aanmerking komen voor resocialisatieactiviteiten, verlof en voorwaardelijke invrijheidstelling. Hoewel dit in eerste instantie op zijn plaats lijkt te zijn, zal dit volgens sommigen op langere termijn zeer ongunstig kunnen zijn. Een positief punt zou zijn dat de gedetineerde dan bijvoorbeeld wel langer zou vastzitten (omdat de gedetineerde wegens het gedrag niet in aanmerking komt voor voorwaardelijk invrijheidstelling), maar dat zou 1. met de nieuwe regeling maar maximaal twee jaar zijn (waardoor een gedetineerde zich tevens kan afvragen of ‘goed gedrag vertonen’ wel de moeite waard is voor slechts twee jaar eerder vrijkomen) en 2. een gedetineerde hierdoor geheel onvoorbereid en zonder resocialisatieactiviteiten in de maatschappij kan terugkeren.

Een hieropvolgend kritiekpunt is dat er een paradox ontstaat: gedetineerden die welwillend zijn en ‘goed gedrag’ vertonen, worden geholpen bij de resocialisatie, krijgen verlof en komen in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Tegelijkertijd moeten de gedetineerden die geen ‘goed gedrag’ vertonen (en soms door een psychische beperking ook niet kúnnen vertonen) een ‘kale detentiestraf’ uitzitten zonder resocialisatieactiviteiten. De Raad van State geeft aan dat hiermee het risico aanzienlijk wordt vergroot dat juist de zwaarste categorie veroordeelden vrijkomt zonder enige vorm van begeleiding.

Ook bestaan er vraagtekens bij het ‘probleem’ wat het wetsvoorstel wil oplossen. Volgens het kabinet valt moeilijk uit te leggen aan de maatschappij, slachtoffers en nabestaanden dat gedetineerden met de huidige regeling een groot deel buiten de gevangenis doorbrengen. Dit wetsvoorstel zou dan moeten leiden tot meer geloofwaardigheid van het strafrecht. Maar sommigen zijn van mening dat de voorwaardelijke invrijheidstelling juist zorgt voor goede resocialisatie, geleidelijke terugkeer in de maatschappij en daarmee recidivevermindering en dat hiermee de maatschappij juist gebaat is. Betere voorlichting aan de samenleving wat betreft de (werking van) voorwaardelijke invrijheidstelling zou dan op zijn plaats zijn.

Alleen de Partij voor de Dieren stemde in de Tweede Kamer tegen het wetsvoorstel. Nu is de Eerste Kamer aan zet.