De Tweede Kamer heeft ingestemd met de herinvoering van de basisbeurs. Het voorstel wordt nu doorgestuurd naar de Eerste Kamer, die er medio juli over zal stemmen. Na akkoord komt er op 1 september 2023 een einde aan het leenstelsel.
Geschiedenis van de basisbeurs
In 1986 werd de basisbeurs voor het eerst ingevoerd. Tot die tijd kregen ouders extra kinderbijslag om het onderwijs van hun kinderen te financieren. In de jaren ’80 kwam daar verandering in. Alle voltijd studenten kregen een maandelijkse bijdrage; voor inwonende studenten was dit 300 gulden, voor uitwonenden 600 gulden (omgerekend naar nu zo’n 140 en 270 euro).
Twee jaar later kwam hier de regel bij dat studenten maar zes jaar van deze beurs gebruik konden maken. Daarnaast kwam er een regeling waarmee armere gezinnen aanspraak konden maken op een aanvullende beurs.
In de jaren ’90 werd werken naast de studie steeds normaler, evenals een lening afsluiten. Dat was voor velen ook nodig, omdat de maandelijkse bijlage aanzienlijk lager was dan de voorgaande jaren. Deze lagere tegemoetkoming was het gevolg van het invoeren van de Ov-studentenkaart, die het voor studenten makkelijker maakte thuis te blijven wonen. Vervolgens werd in 1996 de prestatiebeurs ingevoerd. Pas wanneer de student zijn diploma behaalde werd het bedrag van de basisbeurs omgezet in een gift.
Invoering leenstelsel
In de loop der jaren kwam er steeds meer kritiek op de prestatiebeurs. Het zou ‘oneerlijk’ zijn dat alle studenten hetzelfde maandelijkse bedrag kregen, ongeacht het inkomen van de ouders. Het geld wat hierdoor in de staatskas bleef zou worden geïnvesteerd in het onderwijs, wat zou moeten leiden tot meer docenten en minder volle collegezalen.
Daarom werd in 2014 het leenstelsel ingevoerd. Alleen kinderen van lagere inkomens hadden nog recht op een gift, de aanvullende beurs genoemd. De rest zou moeten gaan lenen, met een aflossingstermijn van 35 jaar.
Hetgeen waar toen al voor gewaarschuwd werd, dat studenten met torenhoge schulden zouden komen te zitten, blijkt helaas realiteit te zijn geworden. Begin 2022 bedroeg de gemiddelde studieschuld 15,9 duizend euro, nu is dat opgelopen tot bijna 27 duizend euro. De stress over een steeds groter wordende lening zorgt voor extra druk om de studie zo snel mogelijk af te ronden. Om de kosten te dekken blijven studenten langer thuis wonen en kiezen ook steeds minder vaak voor een master.
Herinvoering basisbeurs
Gezien bovenstaande wil het kabinet de basisbeurs voor het hoger onderwijs herinvoeren. Voor uitwonende studenten wordt dit 274,90 euro, voor inwonende 110,30 euro per maand. Door de huidige koopkrachtmaatregel wordt dit bedrag zelfs verhoogd en kunnen ook meer studenten aanspraak maken op de aanvullende beurs. De bedragen hoeven niet te worden terugbetaald wanneer de studie binnen tien jaar is afgerond. Alleen in de eerste vier jaar van de studie kunnen studenten gebruik maken van de basisbeurs.
De studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd worden door het kabinet gecompenseerd. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal 1.436 euro. Dit besluit krijgt veel kritiek. Frank Wassenberg (PvdD): “Dat is ongeveer vijf procent van de gemiddelde schuld. 359 euro per jaar dat ze onder het leenstelsel hebben moeten studeren, oftewel 0,98 cent per dag. Daar kun je een half brood van kopen.” Ook Caroline van der Plas (BBB) noemt de compensatie ‘een fooi’.
De gevolgen van het leenstelsel zijn nauwelijks te compenseren door de hoge kosten. Verder dan de 1 miljard euro die is vrijgemaakt wil het kabinet niet gaan.