Staat handelt niet onrechtmatig met verbod op hulp bij zelfdoding

De Cöoperatie Laatste Wil (CLW) en 29 mede-eisers hebben de Staat gedaagd om af te dwingen dat Nederlanders op waardige wijze een einde aan hun leven mogen en moeten kunnen maken. Eisers vinden dat de Staat onrechtmatig handelt door het strafrechtelijke verbod op hulp bij zelfdoding te handhaven. Onlangs heeft de rechtbank Den Haag in een uitspraak bepaald dat handhaving van dit verbod door de Staat niet onrechtmatig is.

Door Gracièla van Duinkerken

Zelfdoding is in Nederland niet strafbaar. Hulp bij zelfdoding (waaronder het verstrekken van middelen daartoe) is wel een strafbaar feit en volgens artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht staat daar een gevangenisstraf van maximaal drie jaar op.  Enkel een arts kan een uitzondering krijgen op dit verbod en overgaan tot euthanasie als is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen zoals bepaald in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (ook wel de Euthanasiewet genoemd). Zo dient onder andere het verzoek tot levensbeëindiging een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt te zijn en moet de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk lijden met een medische oorzaak. Het verlenen van hulp bij zelfdoding aan iemand die “levensmoe” is of het leven “voltooid” vindt, is verboden.

CLW: recht op zelfbeschikking 

CLW en de overige eisers stapten naar de rechter, omdat zij willen dat de huidige regels versoepeld worden. Volgens eisers moet iedereen, ongeacht de reden, op een waardige wijze kunnen sterven en moet ook iemand anders daar eventueel ongestraft bij kunnen helpen. Eisers willen niet dat mensen afhankelijk zijn van een arts om in aanmerking te komen voor een waardig levenseinde. Daarnaast vinden zij ook dat een ‘laatstewilmiddel’ breder toegankelijk moet worden gemaakt.

Eisers menen dat zij door het huidige verbod op hulp bij zelfdoding worden beperkt in hun zelfbeschikkingsrecht om zelf te kunnen bepalen of, wanneer en hoe zij hun eigen leven beëindigen en dat hierdoor het recht op eerbiediging van privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) wordt geschonden.

Rechtbank: recht op bescherming van het menselijk leven

Volgens de rechtbank wordt het recht om zelf te beslissen over het eigen levenseinde inderdaad beschermd door artikel 8 EVRM, maar gaat volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dit zelfbeschikkingsrecht niet zó ver dat er ook een recht bestaat om hulp bij zelfdoding te kunnen krijgen of een verplichting voor de Staat bestaat om een waardig levenseinde mogelijk te maken. De rechtbank wijst erop dat de Staat op grond van artikel 2 EVRM immers ook de (positieve) verplichting heeft om het recht op leven te beschermen. De Staat heeft daar concreet invulling aan gegeven door te voorzien in een zorgvuldige procedure in de Euthanasiewet die ertoe strekt zeker te stellen dat degene die het eigen leven wil beëindigen wegens uitzichtloos en ondraaglijk lijden, dat weloverwogen en vrijwillig doet.

Volgens de rechtbank moet deze zorgvuldige procedure in de Euthanasiewet zwakke en kwetsbare personen, die niet in staat zijn om een geïnformeerde beslissing te nemen over levensbeëindiging, tegen zichzelf en anderen beschermen en voorkomen dat zij overhaast of onvrijwillig uit het leven stappen. De Staat heeft met de bestaande regelgeving over euthanasie  een goede afweging gemaakt tussen het beschermen van het menselijk leven en het recht om zelf over je leven te kunnen beslissen. De rechtbank concludeert dan ook dat de Staat niet onrechtmatig handelt door het verbod op hulp bij zelfdoding te handhaven.

Volgens de voorzitter van de CLW, Frits Spangenberg, straalt de uitspraak “geen maatschappelijke betrokkenheid” uit, omdat steeds meer mensen volgens hem behoefte hebben aan een zelfgekozen levenseinde. Volgens Spangenberg heeft de rechtbank met deze uitspraak dan ook de kans op een proactieve levenshouding laten liggen. Het is nog onduidelijk of CLW in hoger beroep gaat tegen de uitspraak.