Rechten van LHBTI’ers in artikel 1 Grondwet?

De belangenvereniging voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (COC) wil artikel 1 van de Grondwet aangepast zien. Dit zodat ook discriminatie van LHBTI’ers expliciet wordt verboden.

Door Bo Geurts

Het aantal mensen dat negatief denkt over lesbiennes en homo’s is drastisch gedaald. In 1971 kwam er een einde aan strafbaarheid van homoseksualiteit met de aanpassing van de leeftijd voor meerderjarigheid. In 1994 kwam er een wettelijk discriminatieverbod en in 2001 stelde Nederland het burgerlijk huwelijk open voor mensen van gelijk geslacht. Daarnaast is er sinds 2014 een Wet lesbisch-ouderschap. Hierdoor kunnen duomoeders makkelijker juridisch ouder worden. Tevens maakt de Transgenderwet uit 2014 het voor transpersonen eenvoudig om hun officiële geslachtsregistratie te wijzigen. Ten slotte moet sinds 2012 elke lagere en middelbare school LHBTI-acceptatie bevorderen. Gezien deze ontwikkelingen lijkt het wijzigen van artikel 1 Grondwet niet meteen nodig.

Echter, in de maatschappij kampt deze groep mensen nog met problemen. Ze ervaren nog steeds fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn. Daarom is het volgens het COC voor de toekomst belangrijk dat rechten van LHBTI’ers grondwettelijk worden vastgelegd. Juist non-discriminatiegronden die expliciet genoemd worden in de Grondwet zijn een opdracht aan de wetgever en een garantie dat wetten en rechten ook op langere termijn in stand blijven.

De regering is al langer van plan om de Grondwet op dit punt te wijzigen. In 2017 werd namelijk het Regenboogakkoord gesloten. Een van de belangrijkste beloften die in dit akkoord is opgeschreven, is dat in artikel 1 van de Grondwet duidelijker wordt opgeschreven dat discriminatie op grond van iemands ‘LHBTI-zijn’ verboden is.

De voorgaande wetswijziging moet nog worden behandeld in de Tweede Kamer. D66-Kamerlid Vera Bergkamp denkt dat er brede steun is voor deze wetswijziging. Om de Grondwet op dit punt te kunnen wijzigen moet er twee keer worden gestemd in de Tweede Kamer én in de Eerste Kamer. Ook is in de tweede ronde een meerderheid van twee derde van de stemmen nodig in beide Kamers. Daarnaast moeten er tussen deze twee stemrondes verkiezingen zijn geweest.