De hersteloperatie om gedupeerden van de toeslagenaffaire te compenseren duurt veel te lang. Dat is het oordeel van de Raad van State, nadat boze ouders naar de hoogste bestuursrechter waren gestapt. Die oordeelt dat de wetgever had kunnen voorzien dat wettelijke termijnen overschreden zouden worden.
De Wet hersteloperatie toeslagen, die sinds 5 november 2022 van kracht is, heeft als doel de gedupeerden van de toeslagenaffaire te compenseren en hen te helpen een nieuwe start te maken. Voordat deze wet werd aangenomen waarschuwde de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) al meerdere malen dat de beschreven termijnen onhaalbaar waren. Toch besloot het kabinet, mede onder druk van de Tweede Kamer, de herstelwet zonder aanpassingen aan te nemen. “De wetgever heeft met de te korte beslistermijnen iets beloofd wat in de praktijk niet kan worden waargemaakt,” zo stelt de hoogste bestuursrechter.
Procederen
Inmiddels zijn er dan ook veel ontevreden ouders die naar de rechter zijn gestapt. Rechtbanken oordelen echter verschillend over wat er na een zaak moet gebeuren. Verschillende rechtbanken houden vast aan de termijn die gesteld is om zo een snelle beslissing te stimuleren. Maar dit zorgt juist voor vertraging in het proces, zo stelt rechtbank Midden-Nederland. Ouders die naar de rechter stappen krijgen namelijk voorrang, waardoor andere ouders nóg langer moeten wachten. “Als iedereen beroep instelt vanwege niet tijdig beslissen, dan merkt de UHT alle zaken als urgent aan”, aldus de rechtbank. “En als alle zaken urgent zijn, dan is geen enkele zaak urgent meer.”
Daarom krijgt de UHT van de rechtbank Midden-Nederland nu standaard de tijd tot 1 juli 2024. Deze termijn is ongeveer even lang als die van ouders die niet procederen, waardoor procederen in feite zinloos wordt gemaakt. De Raad van State draaide echter de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland terug, omdat de dienst Toeslagen volgens haar hiermee een veel te ruime beslistermijn krijgt. Hoewel zij de dilemma’s waarvoor de rechtbanken staan snapt, stelt zij dat het niet de taak van de bestuursrechter is om een “structurele, collectieve oplossing voor die problemen te bieden.”
Signaal aan de politiek
De bestuursrechter wil nu dat er meer eenduidigheid komt in alle zaken. Daarom wordt de UHT opgedragen om zes weken na de uitspraak een beslissing te nemen over de compensatie. Is er dan nog geen besluit genomen, volgt er een dwangsom van 100 euro per dag die kan oplopen tot maximaal 15.000 euro. De bestuursrechter erkent hierbij wel dat dit geen oplossing biedt voor de uitvoeringsproblemen omdat de wettelijke termijnen zonder aanpassing ook in de toekomst niet gehaald zullen worden. Maar het maken van wetgeving is aan de politiek en niet de rechter. Daarom is het aan de wetgever om deze beslistermijnen aan te passen.