Raad van State: onwettelijke intrekking van nationaliteit jihadisten

Op 17 april 2019 oordeelde de Raad van State dat de wet het niet toestaat dat de Nederlandse nationaliteit van twee mannen die zich in 2013 en 2014 aansloten bij strijdgroepen in Irak en Syrië, wordt ingetrokken. In de periode dat de betreffende mannen zich aansloten bij deze strijdgroepen, stonden deze groepen namelijk nog niet op de lijst van verboden organisaties.

Door Bo Geurts

Omdat de groepen pas in 2017 op de lijst met verboden organisaties kwamen te staan, mocht de Rijkswet op het Nederlanderschap niet met terugwerkende kracht worden toegepast op de mannen. Dit betekent dat, ongeacht of de mannen zich in voorgaande jaren hadden aangesloten bij strijdgroepen, intrekking van het Nederlanderschap niet mogelijk is. Daarmee geeft de Raad van State aan dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onjuist heeft gehandeld door van de twee mannen hun nationaliteit in te trekken.

Ingevolge de Raad van State is de intrekking van het Nederlanderschap een zware maatregel met ernstige gevolgen, welke niet lichtvaardig mag worden ingezet. Derhalve is in 2017 de Rijkswet op het Nederlanderschap zodanig veranderd dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken als een persoon zich aansluit bij een terroristische organisatie die op een lijst van verboden terroristische organisaties staat. Omdat deze maatregel dus niet lichtvaardig mag worden ingezet, kan de maatregel dan ook alleen worden toegepast op gevallen die ten tijde van de wetswijziging bestonden of die zich daarna voordoen. De wetswijziging heeft dus geen terugwerkende kracht.

In dit concrete geval heeft de staatssecretaris dan ook niet aangetoond dat de twee mannen ten tijde van de wetswijziging aangesloten waren bij een verboden organisatie. Derhalve mocht, volgens het oordeel van de Raad van State, het Nederlanderschap van deze twee mannen niet worden ingetrokken.

Het oordeel van de Raad van State doet echter niets af aan de toepasselijkheid van de wetswijziging op gevallen die ten tijde van de wetswijziging of daarna bestonden. In deze gevallen kan namelijk volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Nederlanderschap van de betreffende personen wel worden ingetrokken.