Vanwege drukte en onderbezetting bij de zedenpolitie blijven veel zaken te lang liggen. Hierbij gaat het niet alleen om lichte zedenmisdrijven, maar ook om verkrachting.
Door Rose-Marie Mühren
Na onderzoek van Nieuwsuur bevestigt de zedenpolitie dat het jaarlijks bij minstens 350 zaken maanden tot soms een jaar duurt voordat de politie tijd heeft om onderzoek te doen en de vermoedelijke dader te verhoren. Zelfs als de vermoedelijke dader bekend is en er sprake is van geweld, krijgen andere zaken prioriteit. Het gaat dan om zaken waarbij de directe veiligheid in gevaar is, of zaken waarbij minderjarige slachtoffers betrokken zijn.
Strafrechtadvocaat Louke Korfker heeft op dit moment drie zedenzaken in behandeling waarbij het langer dan een vijf maanden heeft geduurd voordat de zedenpolitie de verdachte heeft verhoord of met het onderzoek is gestart. Ze laat weten dat het niet alleen vervelend is voor de slachtoffers en de omgeving, maar dat het ook strafrechtelijke gevolgen kan hebben. “Hoe langer je wacht met uitvragen wat een slachtoffer heeft waargenomen, hoe onbetrouwbaarder de verklaringen zijn en dat kan gevolgen hebben voor de mogelijke veroordeling van de dader.”
Het Centrum Seksueel Geweld ziet ook dat in sommige regio’s slachtoffers langer moeten wachten dan gewenst. Het hoofd van het Centrum laat weten dat daar iets aan gedaan moet worden, omdat de praktijk laat zien dat wanneer mensen boos en gefrustreerd raken, dit doorwerkt in het verwerkingsproces.
De politie en het Openbaar Ministerie erkennen dat dossiers te lang blijven liggen. “We hebben jaarlijks te maken met 3500 zedenzaken die we moeten uitvoeren met 600 zedenrechercheurs,” laat hoofd zedenpolitie Walter van Kleef weten. Hij benadrukt dat er veel nieuwe rechercheurs zijn aangesteld, maar dat zij nog ingewerkt moeten worden. Drie jaar geleden had de zedenpolitie rond deze tijd ongeveer 2.700 zedenzaken in behandeling, een aantal wat te overzien was, maar doordat de rechercheurs onder grote druk staan is het ziekteverzuim in sommige teams toegenomen. Daarnaast zorgt digitaal onderzoek tot vertraging in het onderzoeksproces, omdat het uitlezen computers en smartphones veel tijd in beslag neemt.
Alternatief
In een zaak waarin een meisje op klaarlichte dag is verkracht, is de ouders van het meisje een alternatief aangeboden. De verkrachting vond in juli plaats en de zedenpolitie gaf aan dat vanwege onderbezetting de vermoedelijke dader pas in oktober of november verhoord zou kunnen worden. De ouders van het meisje waren bang dat de dader nog een keer zou toeslaan en het was voor hen dan ook onacceptabel dat het zo lang zou duren.
De zedenpolitie kwam in deze zaak met een oplossing: het ‘normerendgesprek’, ook wel ‘stopgesprek’ of ‘FOEI-gesprek’ (de benaming zoals gecommuniceerd naar de ouders van het meisje) genoemd. De zedenrechercheur spreekt dan samen met de wijkagent de vermoedelijke dader aan en confronteert deze persoon met het delict. Zo’n gesprek heeft geen juridische waarde. Als het slachtoffer daarna besluit om alsnog aangifte te doen, is het hele traject al beïnvloedt en is het heel lastig om de verdachte alsnog te vervolgen.
De ouders in bovenstaande zaak hebben toch gekozen voor het ‘FOEI-gesprek’, in de hoop dat ze hiermee voorkomen dat de verdachte meer slachtoffers maakt. De vader van het meisje benadrukt wel dat als de aangifte meteen was opgenomen en de verdachte meteen was verhoord, hij nooit voor zo’n gesprek had gekozen.
De politie start na vragen van Nieuwsuur een intern onderzoek of er wel juist is gehandeld in de bovenstaande zaak. Hoofd zedenpolitie Van Kleef laat namelijk weten dat dit soort gesprekken in principe niet plaatsvinden, zeker niet bij een verkrachting. Volgens het OM kan in zeer uitzonderlijke gevallen zo’n gesprek plaatsvinden, “mits recht wordt gedaan aan de belangen van zowel het slachtoffers en de verdachte als van de maatschappij.”