Een 76-jarige Nederlander, die in Amerika is veroordeeld voor twee moorden, heeft in een kort geding aan de Nederlandse rechter verzocht om strafoverdracht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft besloten dat er geen sprake is van binding met Nederland. Ook hoefde de minister niet af te wijken van het beleid.
Door Özge Tatar
De inmiddels 76-jarige Singh werd in 1986 in de VS veroordeeld voor de moorden op zijn vrouw en stiefdochter. Singh heeft altijd ontkend dat hij schuldig is aan de dubbele moorden. Na zijn veroordeling werd de heer Singh in het kader van een herzieningsprocedure opnieuw veroordeeld voor dezelfde strafbare feiten. Die uitspraak is sinds 2007 onherroepelijk. Singh zit momenteel al 37 jaar vast in een Amerikaanse gevangenis.
Singh heeft eerder meerdere malen tevergeefs een verzoek tot voorwaardelijke invrijheidsstelling ingediend en een verzoek tot overbrenging naar Nederland. Ter beantwoording van een aantal vragen van de Amerikaanse autoriteiten in 2015 met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf, gaf de Minister voor Rechtsbescherming aan dat Singh als Nederlander niet in aanmerking komt voor overbrenging ingevolge het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP). Volgens de minister zou er onvoldoende binding zijn met de Nederlandse samenleving. In 2000 nam de Tweede Kamer een motie aan, waarin de regering werd verzocht ‘’zich maximaal in te spannen om Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten’’. In het aangespannen kort geding vordert Singh dat de minister het verzoek tot strafoverdracht ondersteunt. Met de terugkeer naar Nederland wil Singh zijn laatste levensjaren in de buurt van zijn familie doorbrengen.
Geen binding met Nederland
In het kort geding wordt vastgesteld dat Singh terecht in de VS is veroordeeld. De vraag of Singh (on)schuldig is wordt daarom niet in de procedure behandeld. Via de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) is het mogelijk om een in het buitenland opgelegde straf in Nederland ten uitvoer te leggen. De VS en Nederland zijn beide partij bij het VOGP. De minister heeft op grond van de WOTS en het VOGP een grote mate van beleidsvrijheid bij het toe of- afwijzen van het verzoek tot strafoverdracht.
De minister is onder meer van standpunt dat Singh weliswaar enkele jaren in Nederland heeft gewoond, maar dat hij zich in ieder geval vanaf 1971 met zijn gezin in de VS heeft gevestigd. Ook de omstandigheid dat Singh gebruik heeft gemaakt van zijn stemrecht vanwege zijn Nederlandse nationaliteit en hij de Nederlandse taal perfect beheerst, maken niet dat er sprake is van voldoende binding met Nederland. De voorzieningenrechter acht de standpunten van de minister niet onredelijk, en oordeelt dat de minister in voldoende mate heeft toegelicht dat en waarom er geen ruimte is om af te wijken van het beleid. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat de zoon en kleinkinderen van Singh, waarmee Singh een goede band heeft, zich ook in de VS bevinden en hem daar kunnen bezoeken. Verder kan de door de Tweede Kamer aangenomen motie er niet toe leiden dat de minister onrechtmatig jegens Singh handelt wanneer er geen uitvoering zou worden gegeven aan de motie. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de minister in redelijkheid heeft besloten dat Singh geen binding heeft met Nederland.
Oneens met uitspraak
Singh en zijn advocate, mevrouw Imamkhan, zijn het niet eens met de uitkomst van de uitspraak. Volgens de advocate is deze zaak uniek, en Singh zou juist veel binding met Nederland hebben.