De EU heeft Apple een boete van meer dan 1,8 miljard euro opgelegd nadat uit onderzoek bleek dat Apple de concurrentie van muziekstreamingsdiensten zoals Spotify had beperkt. Zo hindert Apple muziekstreamingdiensten om goedkopere abonnementen buiten Apple aan te bieden. Het techbedrijf misbruikt daarmee zijn macht die het heeft met zijn appwinkel voor iPhones en iPads.
De Commissie stelde vast dat appmakers hun klanten wegens beperkingen niet konden informeren over alternatieve en goedkopere abonnementen buitenom de Spotify-app. Daardoor hebben iOS-gebruikers hogere prijzen betaald voor abonnementen op muziekstreamingsdiensten. Zo was de prijs van een abonnement via de App Store hoger dan op de website van de ontwikkelaars zelf, omdat er kosten werden doorberekend aan Apple.
Gering bedrag voor Apple
De boete is bijna vier keer zo hoog dan verwacht en is daarmee een duidelijk signaal van de Europese Commissie tegenover techbedrijven die misbruik maken van hun marktpositie. Deze boete is overigens de eerste die door de EU aan Apple wordt opgelegd. Echter, voor Apple zal het een gering bedrag zijn. Zo was de winst van het bedrijf vorig jaar bijna honderd miljard euro. Bovendien is het ook niet de hoogste boete die de EU heeft opgelegd: in 2018 kreeg Google een boete van meer dan vier miljard euro. Apple heeft aangekondigd in beroep te gaan.
Misbruik van machtspositie
Op bovenstaande zaak is artikel 102 EU-Werkingsverdrag van toepassing. Dit artikel verbiedt dat een of meer ondernemingen die een machtspositie innemen op de gemeenschappelijke markt, of een wezenlijk deel daarvan, misbruik maken van hun machtspositie voor zover dit misbruik de concurrentie beperkt en de tussenstaatse handel beïnvloedt.
Er moet volgens genoemd artikel voldaan zijn aan vier cumulatieve vereisten.
Allereerst moet er sprake zijn van een (1) onderneming. Uit Höfner, C-41/90 volgt de definitie voor ‘onderneming’: elke entiteit die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en wijze van financiering.
Daarnaast moet er een (2) machtspositie zijn. Hiervoor moet eerst de relevante markt worden afgebakend in inhoudelijk en territoriaal opzicht. Vervolgens moet er worden gekeken of er binnen die relevante markt sprake is van een machtspositie.
Ook moet sprake zijn van (3) misbruik. Artikel 102 geeft hier zelf al voorbeelden van; een onderneming ‘misbruikt’ zijn macht als er bijvoorbeeld te hoge prijzen worden vastgesteld of als er onredelijke voorwaarden worden opgelegd aan afnemers of leveranciers.
Tot slot moet er (4) invloed op de intra-communautaire handel zijn. Dit houdt in dat artikel 102 enkel betrekking heeft op situaties waarin door misbruik van machtsposities de tussenstaatse handel wordt beïnvloed. Ingeval het machtsmisbruik plaatsvindt binnen één land, zal het nationale recht van toepassing blijven. Dit begrip is ruim uitgelegd door het Hof en volgt uit Consten, 56 en 58/64 en Gründig-Commissie, 8/72: een al dan niet daadwerkelijke, potentiële invloed is al voldoende.
Het hebben van een machtspositie is niet verboden, maar het misbruiken daarvan wel. Daarnaast is er voor de werking van artikel 102 EU-Werkingsverdrag geen voorafgaande handeling nodig, waardoor het terstond van toepassing is.