Jeugddetentie na ‘kei-ongeluk’ in Schijndel

De drie verdachten die op 24 juni 2017 een kei op de Structuurweg in Schijndel legden, zijn veroordeeld tot jeugddetentie en taakstraffen. De veroordeling van de jongens van inmiddels negentien, achttien en zeventien jaar is op basis van poging tot moord, doordat een zwangere vrouw als gevolg van een botsing op de kei, een incomplete dwarslaesie opliep. Hoe deze veroordeling juridisch in elkaar steekt, lees je hier.

Door Jolein Rijkers

Alle drie de verdachten zijn bestraft volgens het jeugdstrafrecht. De oudste verdachte was weliswaar meerderjarig, maar functioneert op jonger niveau. De negentien- en zeventienjarige hebben twaalf maanden jeugddetentie opgelegd gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De achttienjarige verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en heeft daarom tien maanden jeugddetentie opgelegd gekregen, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Daarnaast moeten zij alle drie een taakstraf van 150 uur vervullen. Bovendien moeten de verdachten een schadevergoeding van ruim 190.000 euro aan het slachtoffer betalen.

De rechtbank concludeert dat sprake is van poging tot moord in vereniging gepleegd. Zij overweegt dat hiervoor sprake moet zijn van enige vorm van opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin. Voor voorwaardelijke opzet is vereist dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden (HR 25 maart 2003, NJ 2003/552). In dit geval is het antwoord hierop bevestigend: de verdachten hebben gedurende de nacht een kei van ongeveer veertig kilogram op een onverlichte weg gelegd, op een weg waar een maximumsnelheid van zeventig kilometer per uur geldt. De kans dat verkeersdeelnemers onder die omstandigheden op de steen zouden botsen en daarmee de kans dat zij zouden worden gedood, is naar oordeel van de rechtbank aanmerkelijk te achten. De verdachte heeft dus in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op de dood van de verkeersdeelnemers. Dat dit in vereniging is gebeurd, baseert de rechtbank op het volgende: de verdachten waren alle drie aanwezig ten tijde van het incident, gezamenlijk hebben zij de steen gedragen, een medeverdachte had het idee de steen op te pakken, maar volgens de verdachte zijn zowel hij als de medeverdachten alle drie even schuldig.

Vervolgens oordeelt de rechtbank over de vraag of er sprake was van voorbedachte rade en dus van poging tot moord. Daarvoor moet onder andere vast komen te staan dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling (HR 28 februari 2012, NJ 2012/518). Vast staat allereerst dat de kei bij de nabijgelegen scouting is weggehaald. De kei woog ongeveer veertig kilogram en is tussentijds neergelegd. Om de kei op de weg te leggen, is een afstand van bijna honderd meter afgelegd. Uit deze handelingen concludeert de rechter dat de verdachte gelet op de tijd die het heeft gekost om de kei te verplaatsen, meer dan genoeg tijd heeft gehad om over de gevolgen van zijn handelen na te denken en daarbij stil te staan. Toch is de kei op de weg gelegd. Daarmee is voldoende bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde poging tot moord in vereniging heeft gepleegd, aldus de rechter.