Recent wees de Hoge Raad een arrest in de Rotterdamse examenfraude (bij het Ibn Ghaldoun). De Hoge Raad heeft bepaald dat een deel van deze zaak over moet. Op de vraag waarom, zal in dit bericht nader worden ingegaan.
Door Mark van den Hove
Hoe zat het ook al weer?
Uit de kluis bij het Ibn Ghaldoun zijn eindexamens gestolen. Van deze examens zijn foto’s gemaakt en de verdachte in deze zaak heeft deze foto’s dan weer verder verspreid, al dan niet tegen betaling. De verdachte werd dan ook heling ten laste gelegd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur. Tegen deze uitspraak werd cassatie ingesteld.
Debat in cassatie
De advocaat van de verdachte heeft een cassatiemiddel aangevoerd, namelijk dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtstoepassing. Immers, zo blijkt uit het cassatiemiddel, stelt de verdachte dat niet aan de delictsomschrijving is voldaan. Voor de volledigheid wordt deze hieronder opgenomen:
Art. 416 lid 1 Sr luidt:
“Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
b. hij die opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door misdrijf verkregen goed overdraagt.”
Dat de eindexamens van diefstal afkomstig waren staat niet ter discussie, maar wat verdachte wordt verweten is dat hij foto-opnames van deze gestolen eindexamens verder heeft verspreid.
Hoge Raad casseert
De Hoge Raad komt tot de conclusie dat de motivering blijk geeft van een opvatting strijdig met het recht, alsmede dat deze met onvoldoende redenen is omkleed. Uit de bewijsvoering is zeer zeker af te leiden dat de eindexamenopgaven zijn gestolen, maar dat maakt nog niet dat ook de foto-opnames van deze eindexamenopgaven als gestolen goederen kunnen worden aangemerkt. Het is immers mogelijk dat iemand foto’s maakt van gestolen goederen, maar pas als deze foto’s dan weer gestolen worden komt men aan de delictsomschrijving van artikel 416 Sr. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het gaat hier dus niet om gestolen foto’s of gegevensdragers. Om die reden had het hof niet kunnen komen tot een bewezenverklaring.
Gekunstelde oplossing?
Op zich zou je kunnen zeggen dat dit toch wel een heel gekunstelde oplossing is, want als de eindexamenopgaven niet gestolen waren, dan hadden de foto’s niet gemaakt kunnen worden. Iedereen wist op zich dat de inhoud van hetgeen op de foto’s staat van diefstal afkomstig is. De redenering van de Hoge Raad volgend zou immers het verspreiden van kopieën van gestolen eindexamens dan ook geen (opzet) heling opleveren. Een zeer strikte uitleg van de delictsomschrijving beantwoordt wellicht niet aan de feitelijke omstandigheden. Deze verdachte wist heel goed dat hij gestolen examens aan het verspreiden was, maar om het enkele feit dat hij alleen de foto’s ervan heeft verspreid en niet de daadwerkelijke examens lijkt een vrijspraak in de redenering van de Hoge Raad het gevolg te zijn. Komt de verdachte er toch nog goed mee weg.