Gerechtshof Arnhem vindt verwijdering rapport seksueel misbruik Jehovah’s Getuigen niet spoedeisend

Het gerechtshof Arnhem heeft op 4 augustus 2020 besloten dat een rapport over seksueel misbruik binnen de Jehovah’s Getuigen (JG) niet hoeft te worden verwijderd en dat rectificatie van het rapport niet nodig is. 

Door Bo Geurts

De betreffende Jehovah’s Getuigen wilden via een kort geding bij de rechtbank het rapport tegenhouden. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van een, in opdracht van de toenmalige minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor Rechtsbescherming, uitgevoerd onderzoek door Universiteit Utrecht naar de afhandeling van seksueel misbruik binnen de gemeente van Jehovah’s Getuigen. Het beroep werd door de rechtbank ongegrond verklaard. Hierop besloot de minister(s) het rapport naar de Tweede Kamer te sturen waarna het op verschillende websites werd gepubliceerd.

Tegen de ongegrondverklaring van het beroep hebben de Jehova’s Getuigen hoger beroep ingesteld. Zij betogen dat het rapport discriminerend zou zijn, omdat het zich alleen richt op één organisatie en voorbijgaat aan andere geloofsgemeenschappen. Zij hebben verwijdering van het rapport van twee websites en het plaatsen van een rectificatie op deze sites gevorderd. Daarnaast vorderen ze de minister(s) op te dragen een brief te sturen naar de Tweede Kamer met rectificerende mededelingen over het rapport.

Beslissing Hof

Het gerechtshof heeft in de uitspraak van 4 augustus 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6085) geoordeeld dat de Jehovah’s Getuigen geen spoedeisend belang meer hebben bij hun vorderingen. Het Hof geeft als onderbouwing dat het rapport al maanden geleden gepubliceerd is op Rijksoverheid.nl en wodc.nl en op tal van andere websites. Daarom is er geen haast geboden bij verwijdering of rectificatie van het rapport.

Daarnaast geeft het Hof aan dat het niet aannemelijk is dat verwijdering van het rapport van de websites ertoe leidt dat de Tweede Kamer het niet zal bepreken. Ook is het niet in overeenstemming met de Trias Politica als de civiele rechter een minister opdraagt een brief te sturen naar de Tweede Kamer waarin staat wat de Tweede Kamer moet doen of laten.

Wanneer spoedeisend belang?

Het kort geding wordt gebruikt als procedure als er direct een uitspraak van een rechter moet komen en de bodemprocedure dus niet kan worden afgewacht. Of er direct een uitspraak moet komen en of een zaak dus spoed heeft, wordt overgelaten aan de bevoegde voorzieningenrechter. De uitkomst van het geding is een voorlopige oplossing voor het probleem, oftewel een voorlopige voorziening. In de bodemprocedure wordt de zaak geheel, dus onherroepelijk (na hoger beroep), afgedaan.

Maar wanneer is er sprake van een spoedeisend belang bij het verwijderen van een rapport? Dit ligt aan het feitencomplex en valt moeilijk te zeggen. Wel is het duidelijk dat de rechtsregel die voortvloeit uit bovenstaande zaak, namelijk dat er geen spoedeisend belang bestaat bij verwijdering van een rapport als het rapport al op meerdere plekken is gepubliceerd, reeds eerder ter sprake is gekomen. Zo is door het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:3446) geoordeeld dat er geen spoedeisend belang bestaat bij verwijdering van een rapport van de Inspectie Onderwijs over het Haga Lyceum. Het rapport was namelijk, net zoals in bovenstaande zaak, reeds gepubliceerd op diverse plekken en daarnaast heeft publicatie er niet voor gezorgd dat er minder inschrijvingen van leerlingen op de school zijn.

Een ander oordeel werd door de rechtbank Gelderland op 3 juli 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:3834) gegeven over de verwijdering van persoonsgegevens in een register. Hier oordeelde de rechter dat de spoedeisendheid van de zaak voldoende bleek uit de aard van de vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens. Dat de persoonsgegevens ook al in een ander register zijn opgenomen, maakt dit niet anders. Hier is het verwijderen van de gegevens dus wel spoedeisend, ondanks dat de gegevens (net zoals bij het reeds op andere plekken gepubliceerde rapport) al in een ander rapport zijn opgenomen. Hoogstwaarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat deze gegevens niet openbaar zijn en dus niet voor iedereen toegankelijk zijn.

Al met al ligt het dus aan het feitencomplex en de aard van de vordering of een zaak voldoende spoedeisend belang heeft. Voor nu is het oordeel: is een rapport reeds gepubliceerd op andere websites, dan bestaat er geen spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen in een zaak.