Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft bij brief van 22 januari 2016 gereageerd op de Initiatiefnota van de leden Oskam en Keijzer «Opgroeien met opa en oma». Omgang in het belang van kleinkind en grootouders.[i] Ondanks het feit dat Van der Steur aangeeft sympathie te hebben voor de gedachte achter het initiatief en oog te hebben voor de achterliggende problematiek, maakt hij in zijn brief kenbaar bezwaar te hebben tegen het expliciet vastleggen van een omgangsrecht tussen grootouders en hun kleinkinderen.
Door Chantal van Beek
De doelstelling van voornoemde nota, was met name om aandacht te vragen voor de lastige situatie, waarin grootouders zich bevinden, wanneer zij als gevolg van een (echt)scheiding niet of nauwelijks meer contact hebben met hun kleinkinderen, hetgeen veelal het geval is bij conflictueuze scheidingen. Daar het Burgerlijk Wetboek op dit moment geen recht op omgangsrecht tussen grootouders en hun kleinkinderen kent, pleitten de initiatiefnemers ervoor dit recht expliciet in de wet te codificeren. Hierdoor zou de juridische positie van grootouders in een dergelijke situatie worden vergroot.
Gelet op het feit dat een wettelijk recht op omgang voor grootouders kan leiden tot meer complexiteit en juridisering, doordat extra partijen zich in de procedure tot echtscheiding kunnen mengen en zelf ook claims kunnen indienen, en kinderen juist behoefte hebben aan dejuridisering, geeft Van der Steur te kennen er de voorkeur aan te geven op informele manier te bevorderen dat grootouders ook na scheiding een rol blijven spelen in het leven van hun kleinkind(eren). Hierbij valt te denken aan het opstellen van familiegroepsplannen. Van der Steur is – evenals de Kinderombudsman[ii] – van mening dat het in het belang van het kind is, dat het aantal partijen dat aan het kind kan «trekken» beperkt blijft.
Het uitgangspunt van de wet is heden dat familieaangelegenheden en een privé- kwestie zijn. Ouders dragen in beginsel de verantwoordelijkheid over hun kinderen en derhalve zijn zij degenen die samen beslissen over de gevolgen van de scheiding (zorg- en opvoedingstaken, omgang e.d.). Overheidsingrijpen is slechts in beperkte gevallen toegestaan. Wanneer grootouders op dit moment via de rechter omgang met hun kleinkinderen willen afdwingen, dienen zij aan te tonen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, ook wel «family life» genoemd. Indien zij dit niet kunnen aantonen, zijn zij niet-ontvankelijk in hun verzoek en vindt geen inhoudelijke toetsing plaats.
Uit de jurisprudentie blijkt echter dat bij een gebruikelijke omgang tussen grootouders en kleinkinderen, waarbij er regelmatig contact plaatsvindt en de kleinkinderen af en toe komen logeren, een veel voorkomende situatie, grootouders vaak niet-ontvankelijk worden verklaard.[iii] De brief van Van der Steur is dus geen rooskleurige berichtgeving voor de opa’s en oma’s. Zij zullen voorlopig in goed onderling overleg dan wel middels een beroep op ‘family life’ bij de rechter omgang met hun kleinkinderen dienen te bewerkstelligen.
Wil je meer lezen over omgang tussen grootouders en kleinkinderen? Zie bijvoorbeeld het artikel van prof. mr. Vlaardingerbroek in het tijdschrift voor Scheidingsrecht (EB 2013, 23) met als titel: Grootouders, kleinkinderen en omvang: een typisch Nederlands probleem.
[i] Kamerstukken 2015-2016, 34 168, nr. 2.
[ii] De Kinderombudsman, Position paper kleinkinderen en omgang na scheiding, 1 april 2015.
[iii] Hof Amsterdam, 4 november 2014, JPF 2015/29 en HR 25 juni 1993, NJ 1993, 628.