Hoofdlijnenakkoord: tijd voor een constitutioneel hof?

Op 16 mei, in de vroege uurtjes, was het eindelijk zover. Het hoofdlijnenakkoord, getiteld Hoop, Lef en Trots, werd afgerond en overhandigd aan Kamervoorzitter Bosma. Na acht lange weken van onderhandelingen is het resultaat terug te lezen in een kleine 26 pagina’s waarover consensus is bereikt. Een van deze punten betreft de, voornamelijk door Pieter Omtzigt en NSC gedragen, wens om een constitutioneel hof te realiseren. Dit constitutioneel hof zal de taak krijgen om formele wetten te toetsen aan de Grondwet. Is de invoering van een dergelijk hof echter wel wenselijk? Of zullen er bij voortzetting van deze plannen problemen rijzen die beter vermeden zouden kunnen worden?

Door Jeroen van der Eerden, masterstudent Staats- en Bestuursrecht aan Maastricht University

Het toetsingsverbod in perspectief

Het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet zal iedere rechtenstudent – en andere geïnteresseerden in het staatsrecht – niet onbekend zijn. Sinds 1848 maakt dit verbod deel uit van onze Grondwet en weerhoudt het rechters van het beoordelen van wetten en verdragen “in het licht van” de Grondwet. Met dit toetsingsverbod bevindt Nederland zich wereldwijd, maar zeker in Europa, in een uitzonderingspositie. In veruit de meeste landen is toetsing aan de Grondwet de normaalste zaak van de wereld. De nieuwe coalitiepartijen spreken in het hoofdlijnenakkoord de wens uit om artikel 120 Grondwet af te schaffen en een constitutioneel hof op te richten. Het doel hiervan is “het versterken van het belang van de Grondwet en van grondrechten, van ‘checks and balances’ in ons democratisch bestel, van rechtsstatelijke instituties en rechtsbeginselen”, aldus de formerende partijen.[1]

Dat afschaffing van het toetsingsverbod het belang van de Grondwet zal versterken, staat mijns inziens buiten kijf. Een mogelijkheid om wetten aan de Grondwet te toetsen zal het normatieve karakter van de Grondwet versterken, zo concludeerde ook de Staatscommissie Grondwet in 2010.[2] Er kan echter niet zomaar geconcludeerd worden dat dit ook tot een versterking van grondrechten an sich zal leiden, laat staan tot een verbetering van checks en balances. Artikel 120 Grondwet maakt immers slechts toetsing aan de Grondwet zelf onmogelijk, toetsing aan de grondrechten uit het EVRM of het Handvest van de Grondrechten van de EU wordt hierdoor niet belemmerd. Gezien de Grondwet niet omvattender (en zelfs eerder geringer van aard) is dan deze beide grondrechtencatalogi, heeft een toetsing aan de Grondwet op dit vlak weinig toe te voegen.

Eveneens het vermelden waard is de beperkingssystematiek van de Grondwet. In vergelijking met de reeds genoemde grondrechtencatalogi zegt de Grondwet betrekkelijk weinig, zeker ten aanzien van de beperking van grondrechten. Waar de genoemde grondrechtencatalogi toetsen aan de inhoudelijke eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, is de beperkingssystematiek van de Grondwet eerder formeel van aard. Recent onderzoek van de Universiteit Maastricht[3] signaleerde deze problematiek en bood er enkele uitwegen voor, waaronder aansluiting zoeken bij de beperkingssystematiek van het EVRM.

Het constitutioneel hof

Naast de vraag of constitutionele toetsing wenselijk of noodzakelijk is, kunnen er ook vraagtekens worden geplaatst bij de noodzaak van een constitutioneel hof. Zoals reeds geschetst, wordt er al vele jaren aan grondrechten getoetst middels een toetsing aan het EVRM of het Handvest. Deze toetsing geschiedt door ‘gewone’ rechters, die over voldoende deskundigheid beschikken om dergelijke toetsen uit te voeren. Het feit dat de recente klimaatuitspraak van het EHRM[4] eenzelfde lijn volgt als de Hoge Raad eerder in Urgenda[5] deed, geeft blijk van deze deskundigheid. Het is daarom in het kader van deskundigheid niet noodzakelijk om een constitutioneel hof in te voeren.

Het op- en inrichten van een constitutioneel hof zal juist eerder problemen met zich meebrengen. De rechters die zitting zullen nemen dienen immers benoemd te worden. Door wie zal deze benoeming plaatsvinden? Wanneer we dit aan de politiek laten, lopen we het risico op politiek gekleurde rechtspraak, hetgeen ook de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht schaadt. Wanneer deze benoeming door andere rechterlijke organen moet plaatsvinden, komt het risico op nepotisme om de hoek kijken. Dit terwijl het niet noodzakelijk, zelfs overbodig, is om deze keuzes te maken. We hebben een goed functionerende rechterlijke macht, met tal van kundige rechters. Het voornemen om de Grondwet te versterken middels invoering van constitutionele toetsing is nobel, het invoeren van een constitutioneel hof is echter onnodig complicerend.

Dit betreft het eerste artikel uit een drieluik over het hoofdlijnenakkoord. Lees ook deel twee (Hoofdlijnenakkoord: herijking van de parlementaire verhoudingen) en deel drie (Hoofdlijnenakkoord: Migratiecrisiswet?).

Ook een gastartikel schrijven? Lees hier meer over de mogelijkheden.

VOETNOTEN

[1] Hoofdlijnenakkoord 2024-2028, p. 17.
[2] Staatscommissie Grondwet, Rapport Staatscommissie Grondwet, november 2010.
[3] Claes, M., Imamovic, S., & Sillen, J., Constitutionele toetsing en de toekomst van de beperking van de Nederlandse grondrechten, Maastricht University, 1 januari 2024.
[4] EHRM 9 april 2014, ECLI:CE:ECHR:2024:0409JUD005360020 (Verein KlimaSeniorinnen and others v. Switzerland).
[5] HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006.