De Hoge Raad heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden teruggefloten en geoordeeld dat een man die zich als advocaat voordeed, niet schuldig is aan het overtreden van art. 196 van het Wetboek van Strafrecht, waar het valselijk bekleden van een ambt strafbaar is gesteld. Daarmee gaat de boete die aan de nepadvocaat was opgelegd, niet door.
Door Jolein Rijkers
In deze zaak wordt een betrokkene uitgenodigd om een verklaring af te leggen vanwege een bedreiging en een overtreding van de Wet wapens en munitie. Hij komt niet alleen naar het politiebureau, maar neemt iemand mee. Die persoon wordt toegelaten tot het verhoor. Wanneer de verbalisant vraagt of hij strafrechtadvocaat is, antwoordt hij: “Dat doen we er ook bij”. De verbalisant voelt nattigheid en stelt een onderzoek in, waaruit blijkt dat de man helemaal geen advocaat is. Later geeft de verdachte inderdaad aan dat hij geen advocaat is en geen meesterstitel heeft. Tijdens het verhoor wordt de verdachte meermaals naar de bekende weg gevraagd: “U heeft uw advocaat meegenomen?”, “Bent u strafrechtadvocaat?” en “U bent van welk kantoor?”. Desondanks bleef de man volhouden advocaat te zijn, dit omdat hij, naar eigen zeggen, wist dat hij anders niet bij het verhoor mocht blijven.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden veroordeelde de nepadvocaat tot een boete van 500 euro, maar de Hoge Raad stelt nu vast dat het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De boete werd door het Hof opgelegd wegens het valselijk bekleden van een ambt (Art. 196 Sr). ‘Maar advocaat is een beroep en geen ambt’, aldus de Hoge Raad. De zaak wordt terugverwezen naar het Hof.
De Advocaat-Generaal bij deze zaak stelt art. 436 van het Wetboek van Strafrecht als mogelijk alternatief voor vervolging. ‘Hij die, niet toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe de wet een toelating vordert, buiten noodzaak dat beroep uitoefent, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.’ Zo kan het beroep advocaat dus toch beschermd worden!