Europees Hof: werkgevers mogen het dragen van religieuze uitingen op de werkvloer verbieden

Het Europese Hof van Justitie in Luxemburg oordeelde onlangs dat werkgevers hun personeel het zichtbaar dragen van religieuze of politieke symbolen mogen verbieden. Een dergelijk verbod kan gerechtvaardigd zijn als een werkgever daarmee een neutraal imago nastreeft. Volgens het Hof moet een werkgever echter ook goed kunnen bewijzen dat een dergelijk verbod op de werkvloer daadwerkelijk noodzakelijk is.

Door Gracièla van Duinkerken

Het Hof doet de uitspraak naar aanleiding van de zaak die is aangespannen door twee Duitse vrouwen die geen hoofddoek mochten dragen op het werk. Een van de vrouwen werkte bij een kinderdagverblijf en de andere vrouw bij een drogisterij. De werkgevers wilden neutraliteit uitstralen en tolereerden het dragen van een hoofddoek niet. De vrouwen kwamen in verzet tegen de kledingvoorschriften van hun werkgever, waarna de zaak bij de Duitse rechter terechtkwam, die de zaak op zijn beurt weer voorlegde aan het Europese Hof.

Vrijheid van religie versus vrijheid van ondernemerschap

Het Europese Hof heeft geoordeeld dat werkgevers in de Europese Unie van hun personeel mogen verlangen dat zij bijvoorbeeld hun religieuze overtuiging niet uitdragen op de werkvloer. Zij kunnen personeel daarmee onder bepaalde voorwaarden verbieden om een hoofddoek te dragen. Volgens het Hof is het voorschrijven van neutrale kleding gerechtvaardigd door “de behoefte van een werkgever om een neutraal imago naar klanten uit te stralen en sociale conflicten te voorkomen”.

Volgens het Hof weegt het feit dat bedrijven een neutraal en niet-religieus geïnspireerd uiterlijk kunnen opleggen op basis van de vrijheid van ondernemerschap in algemene zin zwaarder dan de vrijheid van godsdienst. De werkgever moet in dat geval wel kunnen aantonen dat de desbetreffende niet-neutrale uiting van bijvoorbeeld religie de ondernemersvrijheid beperkt.

Eerdere uitspraak

De uitspraak sluit aan bij een uitspraak van het Hof uit 2017 in een zaak van een Belgische en een Franse vrouw die ontslagen werden omdat zij een hoofddoek wilden dragen op het werk. De werkgevers wilden neutraliteit uitstralen. Het oordeel van het Hof was dat een werkgever het dragen van politieke of religieuze symbolen om bepaalde redenen mag verbieden – en in casu het dragen van een hoofddoek op de werkvloer mag verbieden – zolang geen sprake is van discriminatie.

Het hof in Luxemburg gaf werkgevers dus al eerder de ruimte om van hun werknemers te vragen zich neutraal te kleden, mits die regel tenminste voor al het personeel geldt, en niet specifiek bedoeld is om bijvoorbeeld moslima’s te beletten een hoofddoek te dragen of christenen om een kruisteken te dragen. Als de regel voor al het personeel geldt is geen sprake van rechtstreekse discriminatie.

In de eerdere uitspraak liet het Hof veel ruimte aan bedrijven om zichtbare religieuze uitingen te verbieden en weinig ruimte voor lidstaten om kledingvoorschriften van werkgevers kritisch te toetsen. Volgens een woordvoerder van het Hof is het grote verschil met de uitspraak uit 2017 dan ook dat in de recente uitspraak benadrukt wordt dat werkgevers goed moeten kunnen bewijzen dat het verbod noodzakelijk is: “het Hof gaat nu meer in op de bewijslast van de werkgever en zegt dat werkgevers moeten kunnen bewijzen dat ze er nadeel van ondervinden als een werknemer een hoofddoek draagt.” Daarnaast laat het Hof in de recente uitspraak ruimte voor nationale rechters om de context van hun eigen land mee te laten wegen. Het gaat dan voornamelijk om nationale bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de godsdienstvrijheid.