De Mr. Big-opsporingsmethode: tactisch opsporen of onbruikbaar bewijs?

In januari 2002 verdween de Amsterdamse drugscrimineel Patrick van Dillenburg. De zaak bleef jaren onopgelost. In 2018 ging de politie daarom over op toepassing van de befaamde “Mr. Big-methode”, een opsporingsmethode waarvan de wettelijke basis tot op heden ter discussie staat. Een uiteenzetting.

Door Thom van Ark en Philine Bertrams, rechtenstudenten Erasmus Universiteit Rotterdam

Inhoud methode

De Mr. Big methode is ontwikkeld in Canada en wordt daar door de Royal Canadian Mounted Police (RCMP) veel vaker toegepast dan in Nederland. Door de Canadese rechter wordt in dergelijke gevallen een toetsingskader toegepast om te controleren of het door deze methode gekregen bewijs mag worden gebruikt.

Bij het toepassen van de Mr. Big methode, waarbij wordt gewerkt volgens een vast patroon, worden undercoveragenten bevriend met de verdachte door zich voor te doen als leden van een criminele organisatie. De verdachte wordt hierbij in de watten gelegd met bijvoorbeeld geld en dure spullen. Zijn vertrouwen wordt gewonnen, waarna de undercoveragenten hem voorhouden dat hij kan meewerken aan een grote klus. Daarvoor moet hij dan wel eerst kennismaken met ‘mr. Big’, ofwel de grote baas de organisatie. Die wil natuurlijk enkel mensen bij zijn operatie die hij kan vertrouwen, dus vraagt hij de verdachte om eerlijk te zijn over zijn verleden. Gaat de verdachte hierin mee, dan bekent hij dus tegenover een undercoveragent.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze Mr. Big methode wordt gevonden in artikel 126j Sv, het stelselmatig inwinnen van informatie. Let op, dit is dus wat anders dan infiltratie. De wetsgeschiedenis van het artikel luidt:

“De bevoegdheid tot het undercover stelselmatig inwinnen van informatie omtrent een verdachte onderscheidt zich van de politiële infiltrant doordat niet wordt deelgenomen of meegewerkt aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. De opsporingsambtenaar zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven. Aan de bevoegdheid zijn daarom minder risico’s verbonden dan aan de infiltratie. Daarom is zij aan minder strenge voorwaarden gebonden.”

Is deze grondslag van artikel 126j Sv voor het toepassen van de Mr. Big-methode wel juist? Immers, is deze methode wel in overeenstemming met de verklaringsvrijheid van artikel 6 EVRM en artikel 29 Sv? Er bestaat namelijk een risico dat er valse bekentenissen worden uitgelokt als de verdachte financieel en sociaal afhankelijk is van een fictieve criminele organisatie. Dit is en blijft een lastige
kwestie. De vraag die op dit moment nog steeds bij de Hoge Raad ligt, is dan ook of dit artikel voldoende grondslag biedt voor een dergelijke operatie.

Aangezien de Mr. BIG-methode de kans op valse bekentenissen vergroot, mag toepassing hiervan door de opsporingsambtenaren niet al te gemakkelijk worden geaccepteerd, aldus de Advocaat-Generaal in diens conclusie. Naast twijfel over de aanwezigheid van een wettelijke grondslag voor de methode komen ook de verklaringsvrijheid en de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen in het geding. Kortom, de rechter dient bij het toelaten van bewijs opgedaan tijdens een Mr. BIG-methode erg voorzichtig te zijn.

Praktijkvoorbeelden

Twee bekende voorbeelden uit de praktijk zijn de Posbank-zaak (ECLI:NL:HR:2019:1983), waarbij de veroordeling van de verdachte geen stand kon houden omdat er te veel bedenkingen waren omtrent de opsporingsmethode, en de Kaatsheuvel-zaak (ECLI:NL:HR:2019:1982). Beide zaken zijn door de Hoge Raad vernietigd en moeten worden overgedaan door het hof.

Recentelijk is er weer een zaak aan de orde gekomen waar deze methode is toegepast. In de zaak van Patrick van Dillenburg stelt het Openbaar Ministerie dat er ten onrechte wordt gesproken van onrechtmatig verkregen bewijs. De verdachte is teruggekomen op zijn bekentenis en geeft aan dat hij deze had verzonnen om indruk te maken op een vriend. Het OM blijft desalniettemin bij diens standpunt en stelt dat de opgedane informatie, dus de bekentenis, bruikbaar is als bewijs.

De advocaat van verdachte in de zaak geeft aan dat er wél sprake was van een valse bekentenis door toepassing van de Mr. BIG methode, omdat de verdachte destijds verslaafd en verrooid was. Daarnaast zou verdachte een pleaser zijn, die is misbruikt in zijn jeugd. Anders gezegd, de bekentenis van de verdachte valt te betwisten, omdat deze niet gebaseerd is op de waarheid, maar mogelijk op het verlangen naar geld én uitzicht op een betere toekomst.

De rechter zal op 2 maart van dit jaar uitspraak over doen in deze zaak, dus we zullen nog even in spanning moeten afwachten.

Op maandag 14 december 2020 gaf mr. Michiel Schimmel, advocaat bij Hamer Advocaten, een lezing over de Mr. Big-methode. Dit digitale college werd georganiseerd door Stichting Meesterweek, het grootste juridische studentencongres van de Benelux, voor en door studenten. Dit artikel is geschreven aan de hand van dat college.

Ook een gastartikel schrijven? Lees hier meer over de mogelijkheden.