De Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, een religie? De criteria van het EHRM nader bekeken

Op 15 februari jongstleden werd de rechtbank Den Bosch geconfronteerd met de vraag of een kerk die gelooft in een Vliegend Spaghettimonster (VSM) aanspraak kan maken op de juridische bescherming voor religieuze organisaties, in het bijzonder of ze met hun religieuze hoofddeksel, een vergiet, op de foto voor het rijbewijs mogen. In dit artikel worden het vonnis van de rechtbank en de visie van de auteur op de interpretatie van de EHRM-criteria besproken.

Door Henk Oosterdijk

De wetgever is van mening dat aan de hand van objectieve criteria moet worden bepaald of iets een religie is.[1] Omdat de wetgever deze criteria nooit geformuleerd heeft, gaat deze taak over op de rechter. Het EHRM gebruikt volgens vaste rechtspraak de volgende criteria: samenhang, begrijpelijkheid, serieusheid en importantie.[2] De rechtbank Den Bosch beantwoordde de vraag of de Kerk van het VSM een religie in juridische zin is door de criteria van het EHRM toe te passen.

De rechtbank oordeelde dat het geloof van de Kerk van het VSM niet voldoende serieus was en daarom niet als een religie in de zin van artikel 28 lid 3 van de Paspoortuitvoeringsregeling aangemerkt kon worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van de satirische brief die de zelfbenoemde profeet Bobby Henderson aan de Kansas School Board schreef als reactie op de beslissing om naast de evolutietheorie ook het creationisme te onderwijzen op scholen. Daarnaast meende de rechtbank dat het feit dat eiser basale vragen over het geloof niet kon beantwoorden het oordeel van de rechtbank versterkte.[3]

Een dergelijke redenering is naar mijn mening onjuist. Ten eerste verwart de rechtbank het vereiste van serieusheid met het vereiste van importantie en ten tweede past zij de serieusheidstoets verkeerd toe. De rechtbank heeft namelijk, door haar oordeel mede te baseren op de inhoud van de hiervoor genoemde satirische brief, de inhoud van het geloof van het Vliegend Spaghettimonster onderworpen aan de serieusheidstoets. Het is echter onwenselijk dat de rechter de inhoud op serieusheid beoordeelt. De rechter moet bij het beantwoorden van de vraag of iets een religie is een zekere terughoudendheid betrachten.

Interpretatieve terughoudendheid

Deze zogeheten interpretatieve terughoudendheid houdt in dat het niet de taak van de overheidsrechter is om zich uit te laten over theologisch-dogmatische vragen.[5] Dit beginsel is al een keer bevestigd door de Centrale Raad van Beroep in het “bezwaarde brugwachter” arrest waarin de CRvB bepaalde dat de rechter niet dient te treden in de authenticiteit van de geloofsovertuiging.[4] Daarnaast moet de rechter zich uitgerekend bij nieuwe “vreemde” geloven, waar de Kerk van het VSM toch zeker onder valt, juist extra streng aan dat beginsel houden.[5] Door de inhoud van het geloof mede op serieusheid te beoordelen gaat de rechtbank lijnrecht tegen dit beginsel in.

Dit roept natuurlijk de vraag op hoe de eis van serieusheid dan moet worden toegepast. Naar mijn mening dient de rechter te bepalen of de geloofsovertuiging van het individu wat zich op een bepaald geloof beroept de serieusheidstoets doorstaat. Met andere woorden: Gaat het individu op een serieuze wijze met zijn geloof om? Dit moet niet verward worden met de eis van importantie welke betrekking heeft op de geloofsovertuiging van het individu, bij deze eis gaat het om de vraag hoe belangrijk het geloof is in het dagelijks leven van het individu.

Door deze twee eisen toe te passen op de geloofsovertuiging van het individu respecteert de rechter het beginsel van interpretatieve terughoudendheid. De Hoge Raad geeft in het beroemde ‘’Zusters Walburga” arrest het criterium van de “serieuze geloofsbelijdenis”. Ik meen dat de eisen van serieusheid en importantie de criteria zijn waarmee bepaald kan worden of het om een serieuze geloofsbelijdenis gaat.

Het Zusters Walburga arrest laat duidelijk zien dat er goede redenen zijn om terughoudend te zijn met het toekennen van de status van “religie” in het recht. In casu ging het om een seksclub op de Wallen die claimde een kerk te zijn om zo aan de controles van de politie te ontkomen.[6] Er zijn tal van uitzonderingsbepalingen met contra-legem werkende gevolgen die gevoelig zijn voor misbruik. Er moet voor de rechter dus ook een mogelijkheid zijn om de inhoud van iets wat zich een religie noemt te toetsen zonder het beginsel van interpretatieve terughoudendheid te schenden.

Samenhang en begrijpelijkheid

De twee resterende criteria van het EHRM bieden hier mogelijkheid toe. Door de inhoud van een geloof te toetsen op samenhang en begrijpelijkheid treedt de rechter niet in de theologisch-dogmatische vragen en kan de rechter aan de hand van die twee eisen toch kritisch kijken of iets wat zich een geloof noemt ook die naam verdient. Dit komt overeen met het vereiste van “culte de digné de ce nom” wat A-G Franx in zijn conclusie bij het Walburga arrest formuleerde.[7] Samenhang en begrijpelijkheid zijn dus de criteria waarmee bepaald moet worden of het om een “culte de digné de ce nom” gaat of niet.

Als we dit kader toepassen op de casus waarmee de rechtbank Den Bosch geconfronteerd werd moeten we dus eerst de vraag beantwoorden of het geloof van de kerk van het VSM voldoet aan de eis van “culte de digné de ce nom”. De aanhangers geloven dat als je de 8 liever-nieten respecteert je uiteindelijk in de hemel terecht komt waar  biervulkanen zijn en een stripperfabriek is.[8] Dit is begrijpelijk in de zin dat, als je de liever-nieten naleeft je in de hemel komt. Dit is goed te vergelijken met de 10 geboden van het christendom.

Het geloof van het VSM heeft ook voldoende mate van samenhang, de uiteindelijke boodschap die in alle 8 liever-nietjes terugkomt is om vreedzaam te leven. Het geloof spreekt zichzelf daarnaast niet inhoudelijk tegen, nergens in het heilige schrift van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster wordt deze boodschap tegengesproken of vertoont een van de heilige figuren verboden gedrag. In andere religies wil dit nog wel eens anders zijn, bijvoorbeeld de zondvloed uit de Bijbel waarmee God zeer veel mensen heeft gedood. Het geloof van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster voldoet dus aan de eisen om te kunnen spreken van een culte digné de ce nom.

Serieuze geloofsbelijdenis?

Nu duidelijk is dat een beroep op het geloof van het Vliegend Spaghettimonster in beginsel mogelijk is, moet gekeken worden of bij eiser sprake was van een serieuze geloofsbelijdenis. Aan het feit dat eiser bereid is ervoor te procederen kan worden afgeleid dat het geloof zeer belangrijk is voor hem en lijkt de conclusie overduidelijk dat aan de eis van (persoonlijke) importantie is voldaan. Een sterk tegenargument is dat hij enkele basale vragen over zijn geloof niet kon beantwoorden. Hieruit leid ik af dat eiser in casu niet handelde uit zijn geloofsovertuiging, maar uit zijn principiële overtuiging dat ieder geloof gelijk moet worden behandeld. Het niet kennen van de basis van een geloof is lastig te verenigen met de eis van (persoonlijke) importantie. Eiser heeft zich dus beroepen op een geloofsovertuiging die hij klaarblijkelijk niet (voldoende) aanhangt. Uiteindelijk heeft de rechtbank dus, zij het met de verkeerde motivering, juist geoordeeld.

—————————————————————————————————

[1] Kamerstukken II, 2003/04, 29164, 2, p. 32-35.
[2] EHRM 15 januari 2013, nrs. 48420/10, 36516/10 en 51671/10 (Eweida e.a./Verenigd Koninkrijk).
[3] Pot, van der/Elzinga, Hoogers & De Lange 2014, p. 377.
[4] CRvB 17 november 1994, AB 1995/322 (Bezwaarde brugwachter).
[5] Kamerstukken II, 2003/04, 29164, 2, p. 33.
[6] HR 31 oktober 1986, NJ 1986/173 (Zusters Walburga).
[7] HR 31 oktober 1986, NJ 1986/173 (Zusters Walburga).
[8] Henderson, The Gospel of the flying spaghetti monster, p. 65.