De Franchisewet ligt bij de Raad van State

De franchiseovereenkomst wordt doorgaans als voorbeeld genoemd van een onbenoemde overeenkomst, maar daar gaat verandering in komen. De Franchisewet beoogt namelijk een wettelijke basis te bieden voor franchiseovereenkomsten. Het wetsvoorstel is op 12 juli 2019 naar de Raad van State gestuurd ter advisering. Eerder is al een vooronderwerp ter consulatie gegaan. Een onderwerp waar menig scriptie over geschreven is en/of zal worden.

Door Donny Buisman

Franchising kent vele verschijningsvormen en daarmee is ook een omschrijving van de franchiseovereenkomst niet eenvoudig te geven. De Hoge Raad heeft in HR 25 januari 2002, NJ 2003/31 (Paalman/Lampenier) gekozen voor de volgende (Europees georiënteerde) definitie:‘’een franchiseovereenkomst is een overeenkomst krachtens welke de franchisegever de wederpartij, franchisenemer, tegen rechtstreekse of indirecte geldelijke vergoeding het recht verleent een franchiseonderneming te exploiteren voor de afzet van bepaalde type goederen en/of de verrichting van bepaalde diensten. Deze overeenkomst omvat tenminste verplichtingen met betrekking tot de mededeling door de franchisegever aan de franchisenemer van belangrijke knowhow.’’

Het wetsvoorstel beoogt dat de franchiseovereenkomst wordt geregeld in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (de Franchisewet). In het wetsvoorstel ligt de nadruk op vier cruciale onderdelen voor een evenwichtige franchiseverhouding:

  • De precontractuele uitwisseling van informatie;
  • De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst;
  • De beëindiging van de franchisesamenwerking;
  • Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers.

Over de beoogde onderdelen is lang niet iedereen tevreden. Bijvoorbeeld omdat de intenties wel goed zijn, maar dat er een fout wordt gemaakt om de franchise van dwingend recht te maken. Hetgeen in strijd is met de kern van het contractenrecht en een succesvolle zakelijke formule in de weg staat. De (franchise)wetgeving die nu in enkele andere EU-lidstaten geldt zal daarbij veel minder verstrekkend zijn dan het huidige wetsvoorstel. De Raad van State zal zich over bijvoorbeeld dit onderdeel uitspreken in een advies.

Minister Dekker voor Rechtsbescherming meent overigens anders: ‘’Als franchisenemers én franchisegevers weten waar ze aan toe zijn, kunnen ze sneller inspelen op veranderingen. Dit stimuleert het zaken doen. En dat is niet alleen in hun eigen voordeel, dat is goed voor de hele Nederlandse economie.” Ook staatssecretaris Keijzer is positief: “Ik ben blij dat het wetsvoorstel nu bij de Raad van State ligt zodat ik het nog voor eind van dit jaar naar de Tweede Kamer kan sturen. Dit wetsvoorstel is noodzakelijk om de samenwerking tussen de franchisegever en de franchisenemer in goede banen te leiden en zo de machtsbalans tussen franchisegevers en franchisenemers te herstellen en bescherming te bieden aan deze franchisenemers.”

Hoe de wet uiteindelijk zal vormgeven en welke consequenties die regelgeving heeft zal nog moeten blijken. De Franchisewet (als onderdeel van het kabinetsakkoord) zal in ieder geval door menig franchisegever en franchisenemer op de voet (moeten) worden gevolgd.