Het Gerechtshof Den Haag heeft in kort geding uitspraak gedaan over de vraag of het coronatoegangsbewijs buiten werking moet worden gesteld. De appellanten menen dat het coronatoegangsbewijs een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen gevaccineerden en ongevaccineerden. Het gerechtshof heeft de vordering afgewezen.
Door Özge Tatar
Eerder heeft de voorzieningenrechter in eerste aanleg de vordering afgewezen. Kortgezegd heeft de rechter destijds geoordeeld dat de invoering van het coronatoegangsbewijs (CTB) voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Er is geen sprake van verboden discriminatie, omdat het CTB niet enkel via vaccinatie kan worden gekregen. Ook is aangenomen dat ongevaccineerden een grotere kans hebben om het coronavirus over te dragen. Tot slot kan met de inzet van het CTB een aantal maatregelen worden losgelaten. Hiertegen is men in hoger beroep gegaan.
Hof gaat niet mee in vordering tot buitenwerkingstellingÂ
Per juni 2021 is de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen in werking getreden, met als gevolg een wijziging in de Wet Publieke Gezondheid (Wpg). De inzet van het CTB is nader uitgewerkt in de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 (Trm). In de Trm is bepaald voor welke locaties de maatregel van het CTB geldt. Volgens appellanten maakt het CTB een onrechtmatige inbreuk op grondrechten. Ook vinden zij dat de vaccins geen enkel effect hebben, waardoor de gevaccineerden net zo gemakkelijk het coronavirus kunnen overdragen als ongevaccineerden. Met het CTB wordt een ongeoorloofde druk uitgeoefend op ongevaccineerden om zich te laten vaccineren. In kort geding in hoger beroep wordt gevorderd om het CTB volledig buiten werking te stellen. Het hof gaat niet mee in hetgeen appellanten naar voren brengen. Zo wordt onder meer geoordeeld dat geen sprake is van een ongeoorloofde vaccinatiedruk, omdat het verkrijgen van een test- en herstelbewijs nog steeds mogelijk is. Het CTB wordt in stand gelaten.