Al ruim drie jaar is het letseladvocaten toegestaan om ‘no cure, no pay’-afspraken te maken. Echter, het beginsel van ‘geen oplossing, geen betaling’ lijkt in de praktijk nauwelijks aan te slaan, wat met name zou komen door terughoudendheid van de advocaten zelf.
Door Jolein Rijkers
Tot 1 januari 2014 was ‘no cure, no pay’ voor iedere advocaat nog verboden. Na een langdurig voortraject lanceerde de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) een vijf jaar durend experiment waarbij resultaatsafhankelijke beloningen voor advocaten zijn toegestaan in letselzaken. De gedachte was onder meer om de toegang tot het recht voor middeninkomens te verbeteren. Deze groep kan geen aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand, maar verdient niet altijd voldoende om de kosten voor een advocaat zelf op te kunnen brengen. Daarnaast moet ‘no cure, no pay’ zorgen voor een eerlijke concurrentie tussen advocatenkantoren en letselschadebureaus. Deze laatste kunnen namelijk al ongelimiteerd werken volgens de methode ‘no cure, no pay’.
In het experiment mogen advocaten een hoger uurtarief (dubbel uurloon) declareren bij een overwinning. Maar als een advocaat een zaak verliest, ontvangt hij niets. In de praktijk blijkt echter dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van dergelijke afspraken. Het zijn vooral de advocaten zelf die vanwege financiële risico’s terughoudend zijn. Bij verlies van de zaak wordt immers niets verdiend. In totaal zijn in de afgelopen drie jaar slechts 64 meldingen ontvangen van zaken waarin een advocaat met de cliënt een ‘no cure, no pay’-afspraak maakte.
Of de toekomstige advocaten onder ons over twee jaar nog steeds gebruik kunnen maken van het ‘no cure, no pay’-principe is dus nog maar de vraag.. 😉