ECLI:NL:HR:2024:555 (Verhoor minderjarige zonder bijstand raadsman)

Hoge Raad, 09 april 2024, Vormverzuim door verhoor minderjarige zonder bijstand raadsman
(ECLI:NL:HR:2024:555)

Essentie

De rechtsvraag die in dit arrest centraal staat is of de tijdens een verhoor zonder rechtsbijstand afgelegde verklaring van een minderjarige verdachte mag worden gezien als bewijsstuk voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde strafbare feit.

Rechtsregel

De Hoge Raad oordeelt dat het niet inachtnemen van art. 489 Sv een vormverzuim oplevert. De verklaring mag daarmee dus niet als bewijsstuk dienen voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde strafbare feit.

Inhoud

De minderjarige verdachte wordt het medeplegen van een poging tot zware mishandeling in de zin van art. 302 lid 1 Sr ten laste gelegd. In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken. Het gerechtshof Den Haag heeft daarna het feit wel bewezenverklaard. Het bewijs dat bijdroeg aan de bewezenverklaring was een door de minderjarige verdachte afgelegde verklaring tijdens een verhoor. Bij dit verhoor werd er geen rechtsbijstand verleend door een raadsman.

Op grond van art. 489 Sv moet een minderjarige verdachte die wordt opgehouden voor onderzoek ten alle tijde worden bijgestaan door een raadsman. De overweging van het hof om de verklaring als bewijsstuk aan te merken, is dat de politie de verdachte kennis heeft gegeven van zijn recht op rechtsbijstand. Daarnaast was er volgens het hof geen sprake van een aanhouding, waardoor het recht op consultatiebijstand toepassing mist. Hierdoor kon er volgens het hof geen sprake zijn van schending van de Salduz-regels en art. 6 EVRM. Het hof gaf wel aan rekening te willen houden met de aard en omvang van de straf. De verdediging voerde aan dat niet-aangehouden minderjarige verdachten dezelfde rechten hebben als aangehouden verdachten, de verdachte gedetineerd was, het verhoor niet was aangekondigd, er geen raadsman aanwezig was bij het verhoor en dat de voogd niet op de hoogte is gesteld.

Het cassatiemiddel is ingesteld, omdat het hof in strijd met het verweer toch de zonder rechtsbijstand afgelegde verklaring als bewijsvoering heeft gebruikt voor de bewezenverklaring. De verdediging is van mening dat dit een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv oplevert, omdat het recht van verdachte op een eerlijk proces geschaad is.
Het cassatiemiddel wees ten eerste op art. 28 lid 1 Sv, het recht op bijstand van een raadsman. Ten tweede richt het cassatiemiddel zich op art. 28a lid 1 Sv. Dit artikel regelt dat de verdachte afstand kan doen van bijstand, tenzij anders bepaald is. De Hoge Raad overweegt dat er bij minderjarigen in een justitiële inrichting hetzelfde recht op rechtsbijstand geldt als bij aanhouding, dat zulke verdachten geen afstand kunnen doen van hun recht op rechtsbijstand. Dit levert een schending van art. 489 Sv op.

De Hoge Raad oordeelt dat de schending van art. 489 Sv voldoet aan een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. De verklaring mag daarom niet gebruikt worden als bewijs. Met dit oordeel vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof.  Verder wijst de Hoge Raad de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, die de zaak opnieuw gaat behandelen.