Hoge Raad 5 december 2023, Voortzetting werkzaamheden Bandidos
(ECLI:NL:HR:2023:1612)
Essentie
In deze zaak staat de vraag centraal of het dragen van kleding van een verboden organisatie en het lopen naar een gerechtsgebouw, zijnde een openbare ruimte, kan worden aangemerkt als deelnemen aan het voortzetten van werkzaamheid van een verboden organisatie.
Rechtsregel
Het hof oordeelde dat het dragen van kleding van een verboden organisatie en het daarmee lopen naar een gerechtsgebouw niet aangemerkt kan worden als deelnemen aan het voortzetten van werkzaamheid van een verboden organisatie en sprak de verdachte vrij. In cassatie oordeelt de HR dat het hof daarmee een te beperkte uitleg geeft aan het bestanddeel ‘voortzetten van de werkzaamheid’ waardoor het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie slaagt.
Inhoud arrest
Een lid van de verboden organisatie Bandidos liep richting de ingang van het gerechtsgebouw in Maastricht, zijnde een publieke ruimte, en droeg een petje met het logo en de naam van Bandidos. Ook droeg dit lid een T-shirt met het logo van Bandidos erop. Tot slot droeg dit lid een heuptasje met de opdruk BF 1% FB erop. De vraag die in deze zaak centraal staat is of het dragen van deze kleding kan worden aangemerkt als de voortzetting van werkzaamheid van een verboden organisatie. Dit is verboden in art. 140 lid 2 Sr (oud).
Het hof oordeelde dat het dragen van kleding van een verboden organisatie niet een gedraging is die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie en spreekt de verdachte vrij. Het hof stelt op basis van de wetsgeschiedenis vast dat een ruime uitleg toekomt aan het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’. De gedraging van de verdachte wordt door het hof echter gezien als een ongerichte, individuele gedraging van een voormalig lid van de hedendaags verboden verklaarde organisatie. De gedraging kan zodoende volgens het hof niet worden aangemerkt als het deelnemen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie.
Het OM was het niet eens met het hof en ging in cassatie bij de Hoge Raad. De HR oordeelt dat het hof terecht als uitgangspunt heeft genomen dat het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ betrekking heeft op iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden verklaarde organisatie. Het hof heeft met zijn beslissing een te beperkte uitleg gegeven aan dat bestanddeel, aldus de HR. Volgens de HR is van belang dat de in art. 140 lid 2 Sr (oud) strafbare gedraging een delict tegen de openbare orde is en dat aan het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ een ruime uitleg toekomt, waarbij de wetgever onder meer de voorbeelden geeft van een evenement, betoging of vergadering. Naast het dragen van de kleding van een verboden organisatie en het lopen richting een publieke ruimte, zijnde een gerechtsgebouw, neemt de HR ook in aanmerking dat Bandidos het gebruik van geweld niet schuwt, ook niet in een openbare ruimte, maar dat dit juist wordt aangemoedigd en gebagatelliseerd. Bovendien gebruiken de leden van Bandidos juist de naam Bandidos of hun kleuren/gebruiken om hun woorden en daden kracht bij te zetten, aldus de HR. Daarmee laat de HR het cassatiemiddel van het OM slagen en verwijst de zaak terug naar het hof.