Hoge Raad, 16 juni 2015, verhouding opzet en schuld
(ECLI:NL:HR:2015:1660)
Kan schuld bewezen worden indien (voorwaardelijke) opzet bewezen is? Deze vraag staat centraal in deze uitspraak.
Essentie
Verdachte wordt schuldwitwassen (art. 420quater Sr) tenlastegelegd, maar het hof oordeelt dat sprake is van opzetwitwassen (art. 420bis Sr). De vraag is of schuldwitwassen bewezen kan worden, ook al is sprake van opzetwitwassen.
Rechtsregel
Ondanks dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld en aldus sprake is van opzetwitwassen, kan bewezen worden dat verdachte ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. Zodoende kan schuldwitwassen bewezen worden (ook al kan opzetwitwassen ook bewezen worden).
Inhoud
Verdachte wordt verdacht van schuldwitwassen (art. 420quater Sr), omdat hij 39.520 euro in een boodschappentas bij zich droeg. Ook troffen de verbalisanten tijdens de insluitingsfouillering een geel papiertje op de zool van de sandaal van verdachte aan met precies dat geldbedrag. Verdachte beweert dat geen sprake is van witwassen. Hij verklaart daaromtrent dat hij een eigen kledingwinkel heeft en dat hij het geld van deze winkel meegenomen had.
Het hof gaat niet mee in het verweer van verdachte. Verdachte heeft een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) overlegd waarin wordt bevestigd dat verdachte inderdaad een eigen kledingwinkel heeft. De inschrijving bij de KvK dateert echter van ná de datum waarop het tenlastegelegde feit is gepleegd, aldus het hof. Het hof oordeelt zodoende dat het geld geen legale herkomst heeft en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen.
Het probleem is alleen dat opzetwitwassen niet ten laste is gelegd. Dat is immers schuldwitwassen. Kan ondanks dat naar het oordeel van het hof sprake is van opzetwitwassen ook schuldwitwassen bewezen worden? Het hof oordeelt van niet. Voor schuldwitwassen dient volgens het hof sprake te zijn van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’. Dit kan volgens het hof niet bewezen worden door het aantreffen van een groot geldbedrag in een plastic boodschappentas en het aantreffen van een papiertje op de zool van de sandaal van verdachte met daarop geschreven het precieze geldbedrag.
De HR is het daar niet mee eens en oordeelt als volgt. De wet stelt dat sprake is van schuldwitwassen indien de verdachte ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ dat het geld uit een misdrijf afkomstig was, of terwijl het criterium van schuldwitwassen is ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ en niet het algemene schuldcriterium ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’.
Indien het oordeel van het hof inhoudt dat het criteria van ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ een bewezenverklaring uitsluit, omdat sprake was van opzetwitwassen, waarbij verdachte aldus opzettelijk heeft gehandeld, is zijn oordeel onjuist. Het hof hanteert dan een onjuiste rechtsopvatting. De HR stelt dat, ook al heeft verdachte opzettelijk gehandeld, dit niet uitsluit dat bewezen kan worden dat verdachte ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. Dat betekent dat schuldwitwassen alsnog bewezen verklaard kan worden, ondanks dat sprake is van opzettelijk handelen. Indien het oordeel van het hof iets anders inhield dan zojuist besproken, stelt de HR dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is.
Sidenoot
Naar de verhouding van opzet en schuld kan op twee verschillende manieren worden gekeken. De aliud-theorie ziet opzet en schuld beide als iets op zichzelf staands. Dat betekent dat opzet een bewezenverklaring van schuld uitsluit. De minus-theorie stelt juist het tegenovergestelde. Volgens deze theorie is schuld een onderdeel van opzet, waarbij opzet de zwaarste/hoogste variant is en schuld de lichtste/laagste variant.
Men vraagt zich bij deze uitspraak af of de HR uitgaat van de minus-theorie. Immers, ondanks het opzettelijk handelen van verdachte kan een schulddelict bewezen worden. De A-G stelt in zijn conclusie bij dit arrest dat de minus-theorie past bij de delicten opzetwitwassen en schuldwitwassen. Echter, de vraag is of dit ook het geval is in het geval van álle doleuze en culpoze delicten. Men kan beargumenteren dat deze witwasvormen een uitzondering zijn, mede gelet op de wetsformulering van schuldwitwassen. Schuldwitwassen is namelijk net als schuldheling (art. 417bis Sr) een vorm van cognitieve culpa en daar zit ook gelijk de crux. Het wetscriterium bij schuldheling is namelijk ‘redelijkerwijs HAD moeten vermoeden’. Met het woordje ‘had’ wordt de culpa tot uitdrukking gebracht. Schuldwitwassen kent dit criterium echter niet, daar spreekt de wet namelijk over ‘redelijkerwijs moest vermoeden’. Het criterium van schuldheling sluit zodoende veel meer aan bij schulddelicten, terwijl het criterium van schuldwitwassen meer aansluit bij opzetdelicten.
In de literatuur zijn de juristen er onderling nog niet uit of de HR de minus-theorie bij alle delicten aanhangt. De HR heeft tot nu toe nog geen uitspraak gedaan om opheldering te geven. De toekomst zal het moeten uitwijzen.