ECLI:NL:HR:1994:ZC9616 (Volkel-arrest)

HR 25 januari 1994, Volkel-arrest
(ECLI:NL:HR:1994:ZC9616)

Essentie

In deze zaak was De Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie (hierna: de Staat)) schuldig aan een milieu-incident. Zo is er bij het transporteren van kerosine gemorst, waardoor het in de bodem terecht is gekomen. Dit kan verontreiniging van de bodem veroorzaken, waardoor is gehandeld in strijd met artikel 14 van de Wet bodembescherming. Hierbij gaat het om de vraag of de Staat strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn handelen, of niet. 

Rechtsregel

Op grond van artikel 51 lid 1 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door natuurlijke personen én rechtspersonen. Dit betekent dat volgens artikel 51 lid 2 sub 2 Sr tegen de feitelijk leidinggevers van de verboden gedraging van een rechtspersoon strafvervolging kan worden ingesteld. In verband hiermee volgt echter uit het Volkel-arrest dat de staat algehele immuniteit toekomt. De staat kan dus niet voor zijn handelen strafrechtelijk worden aangesproken. Wel kunnen ministers en staatssecretarissen strafrechtelijk worden vervolgd op grond van artikel 483 e.v. Sv.

Inhoud arrest

Op 4 februari 1992 heeft de Staat met behulp van pijpleidingen (van de Defensie Pijpleidingen Organisatie) kerosine getransporteerd op de vliegbasis Volkel. De kerosine werd getransporteerd naar een brandstoftank. Hierbij kwam er te veel kerosine in de tank terecht, waardoor het ging lekken. Hierbij kwam de kerosine in de bodem terecht. Dit betekent dat de Staat in strijd met artikel 14 van de Wet bodembescherming zou hebben gehandeld. De kerosine kan de bodem namelijk verontreinigen of aantasten. De arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch heeft de Staat dan ook strafbaar verklaard. De Staat had redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de bodem verontreinigd had kunnen worden en nam hierbij niet alle maatregelen die van hem konden worden gevergd om de verontreiniging te voorkomen.

In cassatie wordt de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Staat niet strafrechtelijk vervolgbaar is én omdat de Staat niet kan worden vervolgd door een van zijn eigen organen, namelijk het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie valt namelijk onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie krachtens artikel 5 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.

De Staat is bij deze zaak betrokken als een openbaar lichaam aan wie de defensietaak is toebedeeld. Overheidslichamen met een publieke taak zijn politiek verantwoording verschuldigd over het uitvoeren van die taak. Hierdoor kunnen ze niet ook nog strafrechtelijk worden vervolgd. Het moet hierbij wel gaan op een openbaar lichaam krachtens hoofdstuk 7 van de Grondwet én moet het gaan om een overheidstaak, opgedragen aan het openbare lichaam. In casu is aan deze voorwaarden voldaan. De Staat wordt dus niet vervolgd door de Hoge Raad voor het ten laste gelegde feit. Wel is de Minister van Defensie verantwoording verschuldigd aan de Staten-Generaal.