ECLI:NL:GHAMS:1939:79 (Eierschedelarrest)

Gerechtshof Amsterdam 14 juni 1939, Eierschedelarrest
(ECLI:NL:GHAMS:1939:79)

Essentie van de uitspraak

De zaak draaide om een fatale verwonding die ontstond toen een man een pantoffel naar zijn echtgenote gooide. De rechtbank sprak de man vrij van mishandeling met de dood tot gevolg, omdat de dood niet voorzienbaar zou zijn geweest. Het gerechtshof dacht daar anders over en oordeelde dat het overlijden wel aan verdachte toegerekend kon worden. Volgens het hof moeten ook bijzondere omstandigheden, zoals een zwakke schedel, worden meegewogen. Daarom volgde alsnog een veroordeling voor mishandeling met dodelijke afloop.

Rechtsregel

De rechter moet bij het beoordelen van het causaal verband tussen een mishandeling en het overlijden van het slachtoffer kijken naar álle omstandigheden van het geval. Ook lichamelijke bijzonderheden van het slachtoffer, zoals een uitzonderlijk dun schedelbot, kunnen leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht.

Inhoud van de uitspraak

Op 5 februari 1939 gooide de verdachte, W.J.G., met opzet en grote kracht een pantoffel naar zijn vrouw. De pantoffel had een stevige hak en raakte haar aan de rechterzijde van haar hoofd. Kort daarna klaagde zij over hoofdpijn, begon te braken en werd uiteindelijk opgenomen in het ziekenhuis. Diezelfde dag overleed zij aan de gevolgen van een hersenbloeding.

De rechtbank vond dat de pantoffel op zichzelf geen dodelijk voorwerp was. Volgens de rechtbank had een normaal schedelbot deze klap kunnen weerstaan. Omdat het slachtoffer een abnormaal dun schedelbot had, kon de dood volgens de rechtbank niet als voorzienbaar worden gezien. Daarom veroordeelde de rechtbank de man enkel voor mishandeling.

Het gerechtshof zag dit anders. Het hof stelde dat het letsel én de dood het directe gevolg waren van de klap met de pantoffel. Uit forensisch onderzoek bleek dat het letsel veroorzaakt was door een harde punt van de hak. De deskundige benadrukte dat dit type pantoffel, in combinatie met de kwetsbare schedel, dodelijk kon zijn. Volgens het hof moest de verdachte dus ook verantwoordelijk gehouden worden voor het overlijden. Dat gold zelfs als de gevolgen alleen in dit specifieke geval tot de dood hadden geleid.

De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de dodelijke afloop niet te voorzien was. Het hof verwierp dat verweer. De rechter benadrukte dat het in dit soort zaken niet alleen draait om wat bij een gemiddeld slachtoffer zou gebeuren. Het gaat erom of het handelen van de dader, gezien de omstandigheden, de dood kon veroorzaken.

Juridische relevantie voor de rechtspraktijk

Deze uitspraak biedt een belangrijke verduidelijking van het causaal verband bij mishandeling met dodelijke afloop. In plaats van te kijken naar wat een ‘normaal’ slachtoffer zou overkomen, moet de rechter zich richten op het daadwerkelijke slachtoffer en de specifieke situatie. Dit vergroot de verantwoordelijkheid van de dader, ook wanneer het slachtoffer een bijzondere lichamelijke gevoeligheid heeft.

Voor de rechtspraktijk betekent dit dat verdachten niet kunnen volstaan met de stelling dat hun handeling “normaal gesproken” geen dodelijke afloop zou hebben. Als de feitelijke omstandigheden – zoals een zwak schedelbot – tot de dood hebben geleid en de handeling daartoe geschikt was, kan alsnog sprake zijn van mishandeling met dodelijke afloop.

Deze benadering bevestigt dat de strafrechtelijke causaliteitsvraag altijd concreet en contextgebonden moet worden beantwoord. De uitspraak draagt zo bij aan de rechtsontwikkeling op het gebied van strafrechtelijke aansprakelijkheid bij onvoorzienbare gevolgen.