Hoge Raad 12 juli 2024, Uitsluiting huwelijk tussen personen van gelijk geslacht op Aruba in strijd met discriminatieverbod
(ECLI:NL:HR:2024:977)
Essentie
In deze zaak tussen Aruba en de Stichting Fundacion Orguyo Aruba (hierna: Fundacion) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het uitsluiten van huwelijken tussen personen van gelijk geslacht in Aruba in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel I.1 van de Staatsregeling van Aruba. De Hoge Raad gaat mee in het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof en voorziet zelf in het rechtstekort, te weten het feit dat homokoppels niet zelf kunnen kiezen om te trouwen.
Rechtsregel
Indien discriminatie niet kan worden opgeheven door het buiten toepassing laten van een of meer wettelijke bepalingen, moet de rechter beoordelen of hij effectieve rechtsbescherming kan bieden door op andere wijze in het door de regeling veroorzaakte rechtstekort te voorzien, dan wel of hij dit vooralsnog aan de wetgever dient over te laten. De rechter dient hierbij verschillende belangen tegen elkaar af te wegen.
Inhoud arrest
Feiten
Deze zaak gaat in cassatie over de vraag of de rechter het huwelijk kan openstellen voor personen van hetzelfde geslacht, ondanks dat de huidige wet zoals neergelegd in artikel 1:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) bepaalt dat een huwelijk alleen kan worden aangegaan tussen een man en een vrouw. Recentelijk is op Aruba een wetsvoorstel omtrent de legalisering van het homohuwelijk verworpen.
Fundacion, een stichting die zich inzet voor gelijkheid en inclusie, voerde samen met twee vrouwelijke partners aan dat deze uitsluiting in strijd is met het discriminatieverbod in de Staatsregeling van Aruba, evenals met internationale verdragen zoals het EVRM.
Zij vorderen primair voor recht te verklaren dat de zinsnede ‘een man en een vrouw’ in artikel 1.31 lid 1 BWA en andere regelgeving die ervan uitgaat dat een huwelijk alleen kan worden aangegaan tussen een man en een vrouw, in strijd is met art. I.1 van de Staatsregeling van Aruba en/of artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en/of artikelen 8, 12 en 14 EVRM en/of artikelen 2, 23 en 26 IVBPR en secundair dat het land daardoor onrechtmatig handelt.
Daarbij vorderen zij voor recht te verklaren dat de bovengenoemde zinsnede in artikel 1.31 lid 1 BWA geen toepassing vindt, met dien verstande dat de bepaling en alle soorten regelgeving die hiermee te maken heeft zodanig dient te worden toegepast dat twee personen, ongeacht hun seksuele voorkeur, een huwelijk kunnen aangaan en dat het land door middel van de ambtenaar van de burgerlijke stand gehouden is mee te werken aan het verzoek van de twee verweersters om hen voor de wet te laten huwen.
Oordeel Gemeenschappelijk Hof van Justitie
Het gerecht in eerste aanleg oordeelde dat het ontbreken van een dergelijk alternatief onrechtmatig is en stelde dat dit ook strijd opleverde met artikel 8 (het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven) en artikel 14 (discriminatieverbod) van het EVRM. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ging verder door te oordelen dat het huwelijk open moet staan voor twee personen van gelijk geslacht. Het hof achtte dat het opheffen van deze discriminerende situatie binnen zijn rechtsvormende taak kan vallen, ondanks de afwezigheid van een wetgevend initiatief en de gevoeligheid van het onderwerp.
Het rechtstekort bestaat namelijk al geruime tijd. In Nederland heeft de wetgever twintig jaar geleden het huwelijk opengesteld voor personen van gelijk geslacht. Bovendien is de rechterlijke ingreep volgens het hof niet technisch gecompliceerd, aangezien de wijze van het openstellen van het huwelijk niet afhankelijk is van verder te maken keuzen van politieke aard.
Het hof oordeelt dat artikel 1.31 lid 1 BWA moet worden gelezen als: ‘Om een huwelijk te mogen aangaan moet een persoon de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt‘ in plaats van: ‘Een huwelijk wordt alleen aangegaan tussen een man en een vrouw die beiden de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt’. De vordering dat het hof een verklaring voor recht heeft dat het land onrechtmatig heeft gehandeld, wordt afgewezen. Het is niet duidelijk welk belang Fundacion en verweersters bij deze vordering hebben.
Oordeel Hoge Raad
Rechtstekort
De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht niet buiten de rechtsvormende taak van de rechter valt, vooral omdat geen gegronde rechtvaardiging bestaat voor de uitsluiting, en dat de ingreep van de rechter nodig was vanwege het lang bestaande rechtstekort. In de staatsregeling van Aruba is een bevoegdheid voor de rechter opgenomen om wetgeving in formele zin te toetsen aan klassieke grondrechten. Artikel I.1 Staatsregeling valt daaronder.
Volgens de Hoge Raad staat vast dat de discriminatie niet kan worden opgeheven door het buiten toepassing laten van een of meer wettelijke bepalingen. De rechter dient bij de beoordeling, met inachtneming van de aard van het rechtsgebied waar de vraag rijst, het belang dat aan de belanghebbende in kwestie direct een effectieve bescherming kan worden geboden af te wegen tegen het belang dat de rechter zich in de gegeven staatsrechtelijke verhoudingen terughoudend opstelt bij het ingrijpen in een wettelijke regeling.
Discriminatie
In deze zaak gaat het om discriminatie op grond van seksuele oriëntatie die betrokkenen belemmert in de vrijheid om hun persoonlijke leven in te richten. De betrokkenen hebben er een zwaarwegend belang bij dat deze discriminatie zo spoedig mogelijk wordt opgeheven. Daartegenover staat dat de rechter, door zelf te voorzien in het rechtstekort, ingrijpt in een landsverordening. Voor deze verordeningen geldt het primaat van de wetgever, waardoor de rechter terughoudend dient te zijn. Voorts is het doorlopen van het wetgevingsproces belangrijk voor de democratie.
Door het oordeel van de Hoge Raad worden de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof definitief. Hiermee is het homohuwelijk op Aruba gelegaliseerd.
Zie ook HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:978 voor de situatie op Curaçao.