Gerechtshof Amsterdam 9 juli 2024, Wanneer vangt de verjaringstermijn bij een aansprakelijkheidsverzekering aan?(ECLI:NL:GHAMS:2024:1896)
Essentie
Een werkneemster verwijt Rabobank, haar inmiddels ex-werkgever (hierna: werkgever), dat zij zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Zij voert hierbij aan dat Rabobank niet heeft gezorgd voor een verzekering met voldoende dekking. Hierop volgend doet werkgever een beroep onder de aansprakelijkheidsverzekering die zij heeft afgesloten, waarna de verzekeraar zich stelt op het standpunt dat de vordering van werkgever is verjaard. In deze zaak gaat het om de vraag of het beroep op verjaring slaagt.
Rechtsregel
Bij een aansprakelijkheidsverzekering vangt de verjaringstermijn van drie jaar aan nadat de verzekerde door een derde aansprakelijk wordt gesteld.
Inhoud arrest
Feiten
In november 2009 overkomt werkneemster tijdens haar werk een eenzijdig auto-ongeluk. Haar werkgever had op dat moment een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de AOV). In december 2009 kreeg werkgever een brief waaruit volgt dat de dekking van de verzekering per 1 oktober 2009 is uitgebreid voor aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap zoals neergelegd in artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Op 24 september 2014 is aan werkgever namens werkneemster een brief gestuurd. Hierin wordt een stuitingsmededeling gedaan ter voorkoming van de verjaring van haar vorderingsrecht. Op 25 juni 2018 is aan werkgever namens werkneemster wederom een brief gestuurd waarin werkgever aansprakelijk wordt gesteld voor een openstaand bedrag van 635.272,63 euro te vermeerderen met de wettelijke rente. De reden dat dit bedrag nog open stond was dat werkgever ten tijde van het ongeval geen aanvullende verzekering had afgesloten. Werkneemster had alleen een uitkering van 57.783,37 euro ontvangen krachtens een door werkgever afgesloten collectieve ongevallenverzekering.
De verzekeraar stelt zich op het standpunt dat de vordering is verjaard en stelt dat de vordering van werkneemster vanaf de datum van het verkeersongeval dan wel in december 2009 opeisbaar was. Werkgever was vanaf dat moment dan ook bekend met het ongeval en de schade van werkneemster. Werkgever betwist dat haar vordering is verjaard en stelt dat zij pas bij de brief van 25 juni 2018 door de advocaat van werkneemster aansprakelijk is gesteld en dat zij dus vanaf dat moment een opeisbare vordering had op de verzekeraar. De rechtbank stelt de verzekeraar dan ook in het ongelijk. Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel.
Oordeel hof
Verjaringstermijn artikel 7:942 BW
Het staat vast dat dit de verjaringsregeling uit dit artikel van toepassing is. Het eerste lid van dit artikel luidt:
“Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.”
Het hof stelt dat dit artikel betrekking heeft op de verjaringsregeling van vorderingen uit hoofde van verzekeringen in het algemeen. De wetsgeschiedenis bevat aanknopingspunten om te bepalen wanneer een vordering onder een aansprakelijkheidsverzekering opeisbaar is.
In de Memorie van Toelichting bij de Invoeringswet titel 7.17 en titel 7.18 BW staat:
“Met het instellen van de vordering wordt derhalve niet gedoeld op het instellen van een eis in rechte. Overigens wordt tegenwoordig ook wel aangenomen dat zolang een benadeelde nog geen aanspraak op schadevergoeding maakt, de verzekerde nog slechts een voorwaardelijke, niet-opeisbare vordering op zijn verzekeraar heeft. Dit zou betekenen dat de rechtsvordering van de verzekerde tegen diens verzekeraar niet kan zijn verjaard voordat de benadeelde aanspraak op schadevergoeding maakt.”
De verjaringstermijn begint dus te lopen nadat werkgever met de opeisbaarheid van haar vordering bekend is geworden en daarvoor is het moment van aansprakelijkheidsstelling van belang. Het standpunt van de verzekeraar dat de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf de datum van het ongeval dan wel kort daarna is derhalve onjuist.
Aansprakelijkstelling
Voorts kijkt het hof of de brief van werkneemster aan werkgever van 24 september 2014 kan worden aangemerkt als aansprakelijkstelling. Werkgever stelde zich hiertegen op het standpunt dat van aansprakelijkstelling geen sprake was aangezien de brief louter een stuitingsmededeling om te voorkomen dat een vordering van de benadeelde jegens de verzekerde niet zou verjaren was. In deze zaak heeft werkneemster de werkgever bij brief van 25 juni 2018 aansprakelijk gesteld, hetgeen meebrengt dat geen sprake was van verjaring. De stuiting is verricht op 13 april 2021. Werkgever had zich voor die tijd tot de verzekeraar gewend en derhalve was zijn vordering niet verjaard.
Conclusie
Bij een aansprakelijkheidsverzekering vangt de verjaringstermijn van drie jaar aan op het moment dat de verzekerde door een derde aansprakelijk wordt gesteld. Doorgaans zal de verjaring geen probleem zijn omdat er tijdig wordt gestuit, waarbij meespeelt dat ingevolge artikel 7:942 lid 3 BW al rechtsgeldig wordt gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de verzekerde of de benadeelde. In deze zaak komt de verzekeraar pas veel later na de correspondentiewisseling tussen werkneemster en werkgever in beeld, waardoor het mogelijk is dat de verjaring niet al is aangevangen door een aansprakelijkstelling.