ECLI:NL:RBDHA:2019:287 (Derdenbescherming bij vernietiging koopovereenkomst)

Rb. Den Haag 9 januari 2019 (Derdenbescherming bij vernietiging koopovereenkomst)
(ECLI:NL:RBDHA:2019:287)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Een zwarte Audi A3 wordt door eiser A verkocht aan C. De betaling blijkt achteraf niet werkelijk te hebben plaatsgevonden. C verkoopt de auto door aan de onderneming van D en deze verkoopt hem weer door aan B, terwijl de auto nog steeds op naam staat van A. Ondertussen ontbindt A de overeenkomst met C, maar ondertussen is de auto in bezit van B. B beroept zich op de derdenbescherming van art. 3:86 e.v. BW.

Rechtsregel

Ingeval van rechtsgeldige vernietiging van de koopovereenkomst tussen eiser A en C is A eigenaar gebleven van de auto en kan hij deze o.g.v. art. 5:2 BW van gedaagde B terugvorderen. Gedaagde B wordt echter te goeder trouw geacht o.g.v. art. 3:86 lid 1 BW en wordt daarom beschermd. De auto kan niet door A worden teruggevorderd.

Inhoud vonnis

Partij A (eiser) handelt in geïmporteerde auto’s en drijft handel met partij B (gedaagde), die zich bezighoudt met de in- en verkoop van auto’s. A verkoopt een zwarte Audi A3 aan partij C, die voor de schriftelijke koopovereenkomst een foutief adres heeft opgegeven. Het bedrag van €32.000,- wordt op het moment van verkoop overgemaakt door middel van een betalingsapp op de telefoon van C. Vervolgens gaan de auto, sleutels en het onderhoudsboekje over op C. Er is sprake van levering via bezitsverschaffing op grond van art. 3:90 lid 1 BW. C zou de auto op zijn naam laten zetten. Achteraf blijkt de betaling van de koopsom niet echt te hebben plaatsgevonden en is de auto niet op de naam van C gezet.

De auto komt daarna in bezit van de onderneming van D. Omdat D zich alleen bezighoudt met de handel in auto’s komt de auto niet op naam van D. De auto staat nog op naam van A. D biedt de auto vervolgens aan aan B. Tijdens het onderhandelen komt B erachter dat de auto nog op naam van A staat. Op navraag van B vertelt D dat A een klant van hem is en dat de auto wordt verkocht in opdracht van A, waarna B de registratie bij het RDW controleert en blijkt dat deze niet als gestolen staat aangemerkt. Een mondelinge overeenstemming wordt bereikt en B koopt de auto voor €22.500,-. Het bedrag wordt contant voldaan, waarna de auto wordt overgeschreven op naam van B en aan hem wordt geleverd.

Na aangifte van fraude door A bij de politie wordt de auto een dag later als gestolen aangemerkt in het openbare register van de RDW. De auto, op dat moment in het bezit van B, wordt door de politie in beslag genomen wegens strafrechtelijk onderzoek. Vervolgens legt A conservatoir beslag op de auto en stuurt via een sms een vernietigingsverklaring van de koopovereenkomst aan C.

B wordt te goeder trouw geacht op grond van art. 3:11 jo. 86 lid 1 BW. Omdat er geen sprake is van diefstal is art. 3:86 lid 3 BW niet aan de orde. B heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht omdat hij onderzoek heeft gedaan naar de registratie en heeft geconstateerd dat de auto op een andere naam stond. Er werd hiervoor een verklaring gegeven door D. Hier heeft B in redelijkheid op kunnen vertrouwen. Ook de prijs is niet dusdanig laag geacht dat B nader onderzoek had moeten verrichten. Tevens is er sprake van levering en een geldige titel.

De rechter stelt daarom B in zijn gelijk en wordt als rechtmatige eigenaar aangemerkt.