CRM zaaknr. 2024-11 (Indirect onderscheid objectieve rechtvaardiging)

College voor de Rechten van de Mens, 1 februari 2024, Indirect onderscheid objectieve rechtvaardiging
(zaaknr. 2024-11)

Essentie

Uit deze uitspraak blijkt dat het stellen van een taaleis een discriminatiegrond oplevert.

Rechtsregel

De notaris die een akte liet ondertekenen waarin een vrouw verklaart dat zij de Nederlandse taal beheerst, is discriminerend.

Inhoud

Feiten

Verzoekster is geboren in Syrië en heeft zowel de Nederlandse als de Syrische nationaliteit. Verweerder is een notaris en bedrijft als eenmanszaak een notariskantoor.

Verzoekster meldt zich samen met haar partner bij de notaris voor een bespreking het maken van huwelijkse voorwaarden. Op 6 april 2023 vindt er een afspraak plaats en passeert de notaris op het kantoor de akte houdende de huwelijkse voorwaarden. De notaris vraagt aan verzoekster om een separate akte te ondertekenen waarin zij verklaart over een “zodanig goede kennis van de Nederlandse taal” te beschikken dat zij zich volledig bewust is van de inhoud en de strekking van de akte. Ook neemt de notaris hierover een passage op in het slot van de akte.

Verzoekster stapt naar het college en stelt dat de notaris haar heeft gediscrimineerd door haar een onderhandse akte te laten waarin staat dat zij de Nederlandse taal beheerst. Verzoekster woont al bijna haar hele leven in Nederland en is afgestudeerd aan een Nederlandse universiteit. Haar Nederlandse partner hoefde niks te tekenen.

De notaris betwist dat hij heeft gediscrimineerd. Hij benadrukt dat hij enkel een zo goed mogelijke akte wilde opstellen ten behoeve van de rechtszekerheid. De notaris voert hiertoe aan dat uit de Wet op het Notarisambt volgt dat de akte die in het Nederlands wordt verleden door partijen voldoende moet worden verstaan en begrepen. Voor iemand die in Nederland is geboren wordt dit aangenomen tenzij anderszins blijkt. Voor verzoekster, die niet in Nederland is geboren, dient aan de hand van de feiten en omstandigheden geconstateerd te worden of de Nederlandse taal voldoende wordt beheerst. Tijdens de contacten met verzoekster is de notaris gebleken dat zij de Nederlandse taal beheerst. Deze constatering op zich is echter onvoldoende in het kader van de rechtszekerheid en dient ook in de akte te worden vermeld, aldus de notaris.

Oordeel college

Het college constateert dat het verboden is om onderscheid te maken op grond van ras bij het aanbieden van of het verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Hier vallen de werkzaamheden van de notaris ook onder. Onder onderscheid wordt zowel direct als indirect onderscheid verstaan.

Het College vindt dat het vragen aan verzoekster om haar Nederlandse taalvaardigheid expliciet te verklaren, gelijk staat aan het opleggen van een taaleis. Hoewel taal en ras niet direct met elkaar verbonden zijn, leidt het stellen van een taaleis tot indirecte discriminatie. Personen van niet-Nederlandse afkomst worden hierdoor onevenredig benadeeld, omdat zij vaker moeite hebben met het voldoen aan de eis van goede beheersing van het Nederlands. Hierdoor heeft de verweerder indirect onderscheid op basis van ras gemaakt door verzoekster een verklaring te laten ondertekenen waarin zij verklaart de Nederlandse taal te beheersen.

Onder omstandigheden kan het maken van indirect onderscheid gerechtvaardigd zijn, namelijk indien er een legitiem doel is en indien het middel om dit doel te bereiken passend en noodzakelijk is.

Het college oordeelt dat er een legitiem doel is, namelijk het waarborgen van rechtszekerheid. Het middel om dit doel te bereiken, het laten tekenen van een akte waarin verzoekster verklaart over haar beheersing van de Nederlandse taal, draagt naar het oordeel van het College echter niet bij aan de rechtszekerheid. Het college is van oordeel dat de notaris een tolk diende in te schakelen indien er sprake was van twijfel over voldoende begrip van de Nederlandse taal.

Conclusie van het college is dat sprake is van indirect onderscheid.