College voor de Rechten van de Mens 9 oktober 2020. Universiteit Maastricht discrimineerde medewerker niet op grond van burgerlijke staat, maar wel op grond van leeftijd bij het toekennen van onkostenvergoeding.
(Oordeelnummer 2020-84)
Door Jay Irfan
Essentie
Verzoeker is werkzaam als universitair docent bij de Universiteit Maastricht (verweerder). Verzoeker stelt dat zijn werkgever indirect discrimineert omdat de universiteit een lagere onkostenvergoeding betaalt aan werknemers die geen eigen huishouding voeren. Volgens verzoeker treft deze maatregel vooral de ongehuwde medewerkers en medewerkers onder de 30 jaar.
Rechtsregel
De vraag die hieruit voortvloeit is dan ook of er sprake is van indirecte discriminatie op grond van burgerlijke staat en leeftijd.
Volgens het College is geen sprake van onderscheid op grond van burgerlijke staat, omdat recente maatschappelijke ontwikkelingen kunnen hebben geleid tot andere woon- en leefpatronen dan in het verleden. Er zijn tegenwoordig bijvoorbeeld steeds meer eenpersoonshuishoudens, waardoor het geen feit van algemene bekendheid meer is dat een aanzienlijk deel van de ongehuwden geen eigen huishouding voert. Er zijn geen statistieken bekend die het tegendeel aantonen.
Wat de leeftijd betreft, is er volgens het College wel sprake van een verboden onderscheid op grond van leeftijd bij het toekennen van de vergoeding. Uit het aangeleverde overzicht door de universiteit blijkt dat er een verband is tussen de leeftijd van medewerkers en het ontvangen van een lage of hoge vergoeding. Uit het overzicht blijkt dat medewerkers onder de 30 beduidend vaker een lage vergoeding ontvangen. Dit onderscheid is volgens het College niet nodig en niet objectief te rechtvaardigen en is derhalve verboden.
Inhoud uitspraak
Verzoeker is universitair docent op de universiteit van Maastricht en woont op het moment van aanstelling ongeveer 175 km van Maastricht. Volgens de cao Nederlandse Universiteiten (cao-NU) heeft verzoeker een verhuisplicht en hij moet zich dan ook binnen een jaar na aanvang van zijn dienstverband vestigen in Maastricht. Verzoeker krijgt hiervoor een vergoeding, waarmee hij de verhuiskosten kan dekken. Daarnaast heeft hij recht op een tegemoetkoming voor eventuele onkosten. Medewerkers die een eigen huishouden voeren, hebben recht op € 7.445,- en medewerkers zonder eigen huishouden krijgen € 500,-. Omdat verzoeker bij zijn ouders woont, krijgt hij € 500,-. Hij verwijt de universiteit discriminatie op grond van burgerlijke staat en leeftijd.
Verzoeker betoogt dat verweerder een verboden onderscheid maakt op grond van burgerlijke staat, omdat mensen zoals hij die ongehuwd zijn vaker bij hun ouders wonen en daardoor minder vaak in aanmerking komen voor de hoge vergoeding dan gehuwde medewerkers. Verweerder betwist dit. Het College oordeelt dat het “eigenhuishoudingcriterium” niet verwijst naar de burgerlijke staat, maar naar de woon- of leefomstandigheden. Het College stelt voorts dat het patroon van woon- en leefomstandigheden in het afgelopen decennium een ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor het niet meer vanzelfsprekend is dat een substantieel deel van de ongehuwden geen eigen huishouding voert.
Verzoeker stelt verder dat er indirect wordt gediscrimineerd op leeftijd. Uit algemene gegevens van het CBS zou blijken dat met name jongeren onder de 30 jaar thuiswonend zijn. Hieruit volgt aldus verzoeker dat het overgrote deel van de werknemers onder de 30 geen eigen huishouding voert en daarom minder vaak in aanmerking komt voor de hoge vergoeding. Deze groep zou onevenredig worden getroffen door het eigenhuishoudingcriterium. Verweerder betwist dit door te stellen dat de gegevens waar verzoeker aan refereert gebaseerd zijn op een steekproef van de hele populatie, terwijl het personeel van de universiteit voor een groot deel bestaat uit hoger opgeleiden. De gegevens zijn dus niet representatief.
Resumerend stelt het College dat de Universiteit Maastricht geen verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van burgerlijke staat, maar wel op grond van leeftijd.