NJ 1963, 512/HR 19-02-1963 (Verpleegster)

Verpleegster, 19 februari 1963
(NJ 1963, 512)

Door Marsha Simon

Essentie

Dit arrest staat in het teken van de zogenaamde Garantenstellung. Een verpleegster hield een flesje met de verkeerde vloeistof voor aan een andere verpleegster, die daarmee een injectiespuit vulde. Vervolgens diende de chirurg de vloeistof aan de patiënt toe. De patiënt overleed ten gevolge van toediening van een overdosis van de verkeerde vloeistof. Aan de verpleegster wordt dood door schuld ten laste gelegd.

Rechtsregel

De Hoge Raad heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen, gelet met name op de opleiding van de verdachte (de Garantenstellung), de aard van de werkzaamheden die door haar werden verricht met het oog op verdoving ter gelegenheid van een operatieve ingreep, alsmede haar wetenschap omtrent het vertrouwen dat in haar moest worden gesteld en omtrent het ontbreken van controle door de andere zuster en door de chirurg, kunnen afleiden dat verdachte aanmerkelijk is te kort geschoten voor wat betreft de op haar rustende verplichting om de nodige oplettendheid te betrachten en dat de handelswijze van de verdachte mitsdien getuigt van een min of meer grove mate van onoplettendheid, welke schuld oplevert in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.

Inhoud arrest

De verdachte was op 8 september 1960 als verpleegster werkzaam in het ziekenhuis. Zij had tot taak de chirurg bij operaties, te assisteren. Verdachte was immers tot operatiezuster opgeleid. De verdachte heeft als omloopzuster geassisteerd bij de operatie van een patiënt. Tot haar taak behoorde onder meer het voorhouden van flesjes of ampullen aan de mede assisterende verpleegster, inhoudende oplossingen van een samenstelling zoals die door de chirurg of mede assisterende verpleegster werden aangeduid.

Dit ter vulling van injectiespuiten met behulp waarvan en met de inhoud waarvan de patiënt, ter verkrijging van een plaatselijke verdoving, door de chirurg moest worden ingespoten. Bij de bewuste operatie krijgt de verdachte de opdracht om een flesje inhoudende de vloeistof procaine (novocaine) aan te reiken aan haar mede assisterende verpleegster. De verdachte heeft in plaats van een flesje inhoudende de vloeistof procaine (novocaine) een flesje met de vloeistof adrenaline gepakt en aan de andere verpleegster overhandigd, die op haar beurt twee injectiespuiten met deze vloeistof vult en aan de chirurg geeft.

De chirurg dient vervolgens de vloeistof toe aan de patiënt. De patiënt ontvangt een zodanige overdosis adrenaline, dat zij dientengevolge kort daarop is overleden. Verdachte geeft aan dat zij begrepen heeft dat zij een flesje met de vloeistof procaine (novocaine) had moeten voorhouden. Het was ook haar bedoeling geweest om de juiste vloeistof aan te reiken. De verdachte geeft aan dat zij wel voldoende oplettend was toen zij het flesje uit de kast nam, zij naar het etiket heeft gekeken, maar dat niet tot haar is doorgedrongen wat daar nu precies op stond.

Daardoor heeft zij het verkeerde flesje aangereikt. Verdachte voert aan dat deze tekortkoming haar niet als grove onoplettendheid kan worden verweten, daar deze fout menselijk is en in de hand is gewerkt door allerlei niet aan de verdachte te wijten omstandigheden zoals overwerktheid, werken in een minder vertrouwde omgeving en het ontbreken in die operatiekamer van de normaal gebruikelijke orde. Verdachte vervolgt dat zij weet dat op een goede omloopzuster vertrouwd moet kunnen worden en dat de andere zuster of dokter haar niet zouden controleren, hetgeen ook niet is geschied.

Verdachte heeft nooit geleerd dat dergelijke controles op een omloopzuster moeten plaatsvinden. Aan de verdachte wordt dood door schuld ten laste gelegd. Vervolgens draait het om de vraag of aan de verdachte een verwijt kon worden gemaakt van het aanreiken van een verkeerd flesje. De rechter ging de kwaliteit van de oplettendheid nader bepalen, die rechtens in verband met de functie en de omstandigheden mocht worden geëist (de Garantenstellung).

Het gaat hier dus om de schending van de bijzondere plichten van oplettendheid en zorgvuldigheid, die samenhangen met het beroep en het werk. Schending van deze plichten is strafrechtelijk van belang als daaruit desastreuze gevolgen zijn voortgevloeid. De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat van een opgeleide operatiezuster als verdachte gezien de aan haar bekende risico’s, te allen tijde voldoende zorgvuldigheid verwacht kan en moet worden en dat het niet voldoen aan deze elementaire eis haar in het algemeen als grove schuld moet worden aangerekend.