NJ 1933, 60/918 (Huizense Veearts)

Huizense Veearts, HR 27 juni 1932 en 20 februari 1933
(NJ 1933, 60 en NJ 1933, 918)

Door Austin Ellinor

Essentie

De Huizense Veearts-arresten gaan over het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. In casu heeft een Huizense veearts opzettelijk koeien besmet met mond-en-klauwzeer om hetzelfde effect te krijgen als vaccinatie. De rechtsvraag die centraal staat in deze arresten is als volgt: Heeft de veearts wederrechtelijk gehandeld door in strijd met art. 82 Veewet te handelen, ook al wordt het doel van deze wettelijke bepaling dan beter beoogd?

Rechtsregel

De dader van een strafbaar feit is niet strafbaar als de doelstelling van de strafrechtelijke norm beter wordt nageleefd, ook al is het dan op papier gezien wel wederrechtelijk.

Inhoud arrest

Een Huizense veearts brengt een aantal koeien opzettelijk in contact met koeien die besmet zijn met het mond-en-klauwzeer virus. Dit is strafbaar volgens art. 82 Veewet. De veearts stelde dat hij dit deed om de gezonde koeien lichtelijk besmet te laten maken, zodat deze koeien antistoffen tegen een eventueel zwaardere besmetting van het virus zouden aanmaken. Dit is hetzelfde effect als vaccinatie. De veearts deed zodoende beroep op een ongeschreven rechtvaardigingsgrond, namelijk het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

Het hof stelde dat de veearts wel schuldig was aan het overtreden van de Veewet. Volgens het hof was het geen taak van de veearts om de algemene gezondheidstoestand te bevorderen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de veearts wel degelijk de taak mocht hebben om de algemene gezondheidstoestand te bevorderen. Volgens de Hoge Raad had de veearts naar de eisen van zijn beroep gehandeld. De veearts was dus niet strafbaar.

De Hoge Raad oordeelde als volgt:
Onjuist is de stelling, dat iemand, die een met straf bedreigde handeling pleegt, in ieder geval strafbaar is, wanneer niet de wet zelf met zooveel woorden een strafuitsluitingsgrond aanwijst. Immers het geval kan zich voordoen, dat de wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving zelve geen uitdrukking heeft gevonden en niettemin geen veroordeeling zal kunnen volgen op grond dat de onrechtmatigheid der gepleegde handeling in het gegeven geval blijkt te ontbreken en derhalve dan het betrokken wetsartikel op de letterlijk onder de delictsomschrijving vallende handeling niet van toepassing is.

De Hoge Raad introduceerde hiermee het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Dit betekent dat het handelen formeel wel in strijd is met de wet, maar dat strafbaarheid ontbreekt omdat dit handelen feitelijk niet in strijd is met het recht. In casu heeft de veearts de wet wel overtreden maar de doelstelling van de wet werd juist beter nageleefd. De Hoge Raad stelde de Huizense veearts derhalve in het gelijk. Na terugwijzing naar het hof is de veearts ontslagen van alle rechtsvervolging.