LJN:ZC1859, HR 27-10-1995 (Den Haan/The Box Fashion)

Den Haan/The Box Fashion, 27 oktober 1995
(NJ 1996, 254)

Door Marsha Simon

Essentie
In dit arrest komt het ontslagrecht aan de orde in verband met de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen binnen de proeftijd is beëindigd. Art. 7:652 BW maakt het mogelijk dat de ontslagbescherming die een arbeidsovereenkomst in beginsel aan een werknemer biedt gedurende de eerste twee maanden van die overeenkomst op een wijze moet worden uitgelegd dat die met het strikte karakter van deze uitzondering strookt.

Dit sluit niet uit dat een beroep van de werknemer op een strikte toepassing van de termijn van het proeftijdbeding (in de bewoordingen van het huidige art. 6:248 lid 2 BW) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Aan deze omstandigheden dienen evenwel in het licht van het voorgaande hoge eisen te worden gesteld.

Rechtsregel
In dit arrest is het merkwaardig te noemen dat The Box Fashion, als men haar moet geloven, het blijkbaar op de laatste dag liet aankomen om haar werknemer Den Haan te ontslaan. Dat terwijl er reeds aan het begin van de betreffende werkweek volgens zijn eigen zeggen het voornemen bestond om de dienstbetrekking te verlengen.

Als The Box Fashion echt voornemens was geweest om tijdens het gesprek op vrijdag 14 december 1990 de arbeidsovereenkomst op te zeggen, valt er niet in te zien waarom de directeur na het wegblijven van Den Haan geen gebruik heeft gemaakt van de post- of de telegramdienst om Den Haan onverwijld mededeling van zijn ontslag te doen. The Box Fashion had kunnen vermijden dat de opzegging buiten de proeftijd werd gedaan. Dit had gekund door eerder met Den Haan een gesprek te plannen of door de arbeidsovereenkomst schriftelijk op te zeggen. 

Nu The Box Fashion die voorzorgsmaatregelen niet heeft genomen, kan zij aan Den Haan geen verwijt maken dat door zijn toedoen tijdens de proeftijd niet kon worden opgezegd. Van Den Haan kon en mocht niet worden gevergd dat hij aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn medewerking zou verlenen.

Inhoud arrest
Werknemer Den Haan is op 15 oktober 1990 in dienst gereden van The Box Fashion. In de arbeidsovereenkomst werd tussen partijen een proeftijd van twee maanden overeengekomen. The Box Fashion heeft de arbeidsovereenkomst met Den Haan binnen deze proeftijd willen beëindigen. In verband daarmee heeft de directeur van The Box Fashion op maandag 10 december 1990 aan een of twee medewerkers medegedeeld dat hij voornemens was Den Haan de daarop volgende vrijdag te ontslaan en dat Den Haan zich daartoe op die vrijdag bij de directeur moest melden.

Den Haan heeft zich niet op de opgegeven tijd bij de directeur gemeld. Op die bewuste vrijdagmiddag heeft Den Haan om 16.00 uur gebeld met de secretaresse van de directeur van The Box Fashion, de directeur was op dat moment zelf niet aanwezig, om hem mede te delen dat hij vrij had genomen en thuis was. De secretaresse zou dat doorgeven. Den Haan kreeg daarop te horen dat de directeur misschien om 17.30 uur weer aanwezig zou zijn. Om 17.30 uur heeft Den Haan opnieuw gebeld en ook nu weer vernam hij dat de directeur niet aanwezig was.

De directeur bleek voor Den Haan die middag onbereikbaar te zijn. Op zaterdag belde de directeur weer, maar toen was Den Haan niet thuis. De directeur zou Den Haan later die dag nog een keer bellen. Uiteindelijk hebben Den Haan en de directeur elkaar pas op zondagavond gesproken. Het toen telefonisch gegeven ontslag is bij een gesprek op maandag 17 december 1990 herhaald. In het geding is de vraag of Den Haan geacht moet worden binnen de proeftijd te zijn ontslagen.

Bij beschikking van de Kantonrechter in Rotterdam is de arbeidsovereenkomst tussen Den Haan en The Box Fashion, voor zover deze niet eerder zou zijn geëindigd, ontbonden per 1 april 1991. Nu Den Haan de beëindiging per 16 december 1990 niet heeft aanvaard en daarvan tijdig de nietigheid heeft ingeroepen, vordert hij salaris met wettelijke verhoging en wettelijke rente over onder andere de periode 15 december 1990 tot en met 31 maart 1991.

De Hoge Raad veroordeelt The Box Fashion in de kosten van het geding in cassatie en in de kosten van het geding in hoger beroep.