KG:052:2022:9 (Geen verlaagd tarief overdrachtsbelasting bij birdnesting – standpunt Kennisgroep Overdrachtsbelasting)

Kennisgroep Overdrachtsbelasting 21 december 2022, Geen verlaagd tarief overdrachtsbelasting bij birdnesting (KG:052:2022:9)

Essentie

Na een aanloopperiode van meer dan een jaar heeft de Belastingdienst op 30 maart 2023 de zogenoemde kennisgroepstandpunten vanaf 2022 openbaar gemaakt om meer transparantie te creëren. Door de publicatie wordt direct duidelijk hoe de Belastingdienst denkt over de fiscale vraagstukken die aan de kennisgroepen zijn voorgelegd. De vragen en antwoorden zijn openbaar gemaakt via deze website. Zowel nieuwe als geactualiseerde vragen en antwoorden worden toegevoegd aan de website.

In dit stuk wordt ingegaan op de vraag of het verlaagde tarief in de overdrachtsbelasting mogelijk is bij ‘birdnesting’. Birdnesting wil zeggen dat kinderen in de oorspronkelijk woning blijven wonen, wisselend met ouder A en vervolgens ouder B. Ouders A en B kopen daarnaast gezamenlijk een appartement waarin zij wonen als zij niet bij de kinderen zijn. In de voorgelegde casus gaan A en B uit elkaar en hebben samen (50/50) een tweede woning (het appartement) gekocht in dezelfde stad waar één van beiden om de beurt voor een week zal verblijven. De vraag is of het verlaagd tarief dan ook geldt voor de verkrijging van het appartement.

Antwoord kennisgroep

Slechts één woning kan als hoofdverblijf dienen. Het verlaagde tarief kan niet van toepassing zijn op de verkrijging van het appartement aangezien het hoofdverblijf – de woning waarnaar de ouders steeds terugkeren en de kinderen permanent wonen – de woning blijft.

Inhoud standpunt kennisgroep

De volgende vraag is aan de kennisgroep overdrachtsbelasting voorgelegd:

Is het verlaagde tarief van artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) van toepassing op de verkrijging van het appartement wanneer de kinderen in de oorspronkelijke woning blijven wonen en de ouders om beurten bij de kinderen wonen in die woning?

De kennisgroep stelt hierbij het volgende. Met ingang van 1 januari 2021 betaalt de natuurlijk persoon die de juridische eigendom van een woning verkrijgt 2% overdrachtsbelasting als het als hoofdverblijf gaat gelden (artikel 14, lid 2, van de WBR, tenzij de startersvrijstelling van toepassing is).

Uitgangspunt is dat aan het hoofdverblijfcriterium wordt voldaan als de woning minimaal zes maanden fungeert als centrale levensplaats van de verkrijger. Waar een belastingplichtige zijn centrale levensplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (art. 4 AWR). Van belang is waar het middelpunt van persoonlijke en economische belangen zich bevindt. Meestal vindt deze discussie in internationale context plaats. Voor een natuurlijk persoon kan slechts één woning als hoofdverblijf gelden.

In de voorgelegde casus bevinden zowel de woning als het appartement zich in dezelfde stad, waardoor een grote(re) overlap zal bestaan in het antwoord op diverse vragen. Van belang voor toepassing van het lage tarief overdrachtsbelasting is de vraag of de centrale levensplaats van A en/of B zich met de aankoop van het appartement verplaatst naar het appartement. Dit lijkt niet voor de hand te liggen, omdat de kinderen altijd in de woning blijven. De woonplaats van het gezin of in dit geval de kinderen vormt een zwaarwegende indicatie voor de vaststelling van iemands centrale levensplaats.

Overigens is een ‘pied-à-terre’ is volgens de Van Dale “een verblijf in een andere plaats waar je altijd terecht kunt”. Het gebruik van het appartement in kwestie is dan ook vergelijkbaar met dat van een pied-à-terre.

De kennisgroep komt tot de conclusie dat slechts één woning als hoofdverblijf kan dienen. Beoordeeld moet worden wat de centrale levensplaats is van A en B. Op basis van de beschikbare gegevens is dat voor A en B in de oorspronkelijke woning en niet in het appartement. Het verlaagde tarief kan derhalve niet worden toegepast op de verkrijging van het appartement.