ECLI:EU:C:1995:341 (Hönig)

HvJ Hönig, HvJ EU 19 oktober 1995
(ECLI:EU:C:1995:341)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
De Duitse rechter stelt prejudiciële vragen aan het HvJ over de minimumoppervlakte voor kooien van legkippen, die in een Europese richtlijn geregeld is. Mogen lidstaten strengere eisen stellen dan de richtlijn, of leidt dit tot ongewenste concurrentieverschillen tussen lidstaten?

Rechtsregel
Bij de uitlegging van gemeenschapsrechtelijke bepalingen, zoals de richtlijn betreffende kooioppervlakte voor legkippen, moet niet alleen rekening gehouden worden met de letterlijke bewoording van de richtlijn, maar ook met de context en doeleinden van die richtlijn.

Inhoud arrest
De prejudiciële procedure in deze zaak ziet op een geschil tussen landbouwer Hönig en de Duitse gemeente Stockach. In een verordening van de gemeente is bepaald dat de kooioppervlakte voor legkippen tenminste 550 cm² moet bedragen. Deze bepaling is gebaseerd op een Europese richtlijn die bepaalt dat dergelijke kooien een oppervlakte van ten minste 450 cm² moeten hebben.

Hönig is het niet eens met de minimumoppervlakte van de gemeente, hij stelt dat deze in strijd is met de Europese richtlijn. Volgens Hönig heeft de richtlijn namelijk tot doel om ongelijke concurrentie op te heffen door uniforme toepassing van het recht. Hierdoor is het niet toegestaan om een hogere eis te stellen dan de minimumnorm van 450 cm². Gemeente Stockach is het hier niet mee eens, wat leidt tot prejudiciële vragen van de Duitse rechter. De vraag die voor het HvJ ligt, is of de richtlijn een minimumnorm beoogt te stellen, dan wel of het gaat om een absolute norm.

Het Hof oordeelt: voor de uitleg van gemeenschapsrecht is niet alleen de letterlijke bewoording van de richtlijn van belang, maar ook de context en de doeleinden van die richtlijn. Het Hof behandelt eerst de bewoording. De richtlijn stelt dat de kippenhokken een oppervlakte van ten minste 450 cm² moeten hebben. Hieruit kan opgemaakt worden dat strengere eisen toegestaan zijn. Ook uit de preambule van de richtlijn kan opgemaakt worden dat het gaat om een minimumnormering, aldus het Hof.

Met betrekking tot het doel van de richtlijn oordeelt het Hof dat dit tweeledig is: enerzijds bescherming van dieren in de landbouw, anderzijds vermindering van ongelijke concurrentievoorwaarden tussen lidstaten. De bescherming van dieren in de landbouw is volgens het Hof hierbij het primaire doel. Dat er, ondanks de richtlijn, nog steeds een mate van ongelijke concurrentie blijft bestaan, is volgens het Hof dan ook in lijn met het harmonisatieniveau dat door de richtlijn beoogd wordt. Nu zowel uit de letterlijke bewoording, als uit het doel van de richtlijn blijkt dat strengere eisen door lidstaten toegestaan zijn, gaat het gelijk naar de gemeente Stockach.