IJzerdraad-arrest (HR 23-02-1954, NJ 1954, 378)

IJzerdraad-arrest, HR 23-02-1954
(NJ 1954, 378)

Door Austin Ellinor

Essentie
Dit arrest gaat over de vraag of leidinggevenden strafrechtelijk vervolgd kunnen worden voor gedragingen van ondergeschikten. In dit arrest heeft de Hoge Raad de IJzerdraad-criteria geformuleerd. De IJzerdraad-criteria zijn sinds dit arrest vaste jurisprudentie geworden.

Rechtsregel
IJzerdraad criteria – twee criteria voor functioneel daderschap (“de situatie waarin een ander dan degene die fysiek handelt heeft te gelden als dader op grond van zijn maatschappelijke functie”): Beschikkingsmacht over (1) en aanvaarding van het verboden fysieke gedrag van een ander (2).

Beschikkingsmacht (1) betekent dat verdachte de baas is over, en dus leiding geeft aan, degene die de gedraging uitvoert. Aanvaarding (2) betekent dat de verdachte wist dat de gedraging plaatsvond of plaats kon vinden.

Er is dus sprake van functioneel daderschap als er voldaan is aan het beschikkingsmacht- en aanvaardingscriterium. Dan kan verdachte voor de gedraging van een ondergeschikte worden veroordeeld.

Inhoud arrest
Voor de export van ijzerdraad was destijds, kort na de Tweede Wereldoorlog, een vergunning benodigd. De eigenaar van een klein exportbedrijf wordt in casu vervolgd wegens overtreding van het Deviezenbesluit 1945. De reden hiervoor is dat in de aanvraag voor een exportvergunning van ijzerdraad naar Finland telkens opzettelijk valse gegevens zijn ingevuld. De eigenaar wordt vervolgens vervolgd, ondanks het feit dat hij er niets van afwist; de verboden handelingen werden namelijk gedaan door een van zijn werknemers.

De eigenaar verweert zich door te stellen dat hij de formulieren niet zelf heeft ingevuld en dus het strafbare feit niet zelf heeft uitgevoerd. Er was bij hem dus geen sprake van opzet, volgens de eigenaar. De rechtbank verwerpt het verweer door te stellen dat in de gegeven omstandigheden de gedragingen van de werknemer als die van de eigenaar gezien moeten worden. De eigenaar is verantwoordelijk. In hoger beroep krijgt de eigenaar wederom geen gelijk.

De eigenaar brengt de zaak naar de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt dat er aan twee criteria, beschikkingsmacht en aanvaarding, moet worden voldaan voordat er sprake is van functioneel daderschap. De Hoge Raad oordeelt dat er voldaan is aan het beschikkingsmacht criterium. De handelingen vielen namelijk onder zijn bevoegdheid. De Hoge Raad stelt echter ook dat er niet kan worden voldaan aan de aanvaardingscriterium. De eigenaar had namelijk geen idee dat de verboden gedragingen plaatsvonden. Hij wist niet dat dit zo gebeurde of kon gebeuren. De Hoge Raad stelt derhalve dat de eigenaar niet kan worden veroordeeld voor de verboden gedragingen van zijn werknemer.