Advies EVRM, HvJ 28 maart 1996
(ECLI:EU:C:1996:140)
Door Marsha Simon
Essentie
Over de wijze van formalisering van de grondrechtenbescherming in de Europese Gemeenschap en de Europese Unie hebben in het verleden nogal eens meningsverschillen bestaan. De Raad van de Europese Unie heeft daarom bij het Hof van Justitie op 26 april 1994 ter griffie een verzoek om advies ingediend. Het verzoek om advies heeft betrekking op de vraag of toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verenigbaar is met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Rechtsregel
In dit arrest heeft het Hof van Justitie het advies uitgebracht dat bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht de Gemeenschap niet bevoegd is toe te treden tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Inhoud arrest
In het verleden is er meerdere malen een voorstel tot formele toetreding gedaan door de Commissie in een bij de Raad ingediend memorandum betreffende toetreding van de Europese Gemeenschappen tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bij de Raad van Europa waren geen grote obstakels, maar in de Raad van Ministers van de Unie was het lastig over dit vraagstuk overeenstemming te bereiken.
Bij vijf lidstaten was sprake van fundamentele bezwaren; met name het Verenigd Koninkrijk was bang voor te grote invloed van rechters in Straatsburg in hun nationale rechtsorde. Blijkens de opmerkingen van de regeringen van de lidstaten en van de gemeenschapsinstellingen werpt de toetreding van de Gemeenschap tot het EVRM voornamelijk twee vragen op, te weten enerzijds de vraag naar de bevoegdheid van de Gemeenschap om een dergelijk akkoord te sluiten, en anderzijds de vraag naar de verenigbaarheid ervan met de bepalingen van het Verdrag, in het bijzonder die betreffende de bevoegdheden van het Hof.
Wat betreft de bevoegdheidsvraag, heeft het Hof in zijn advies 1/78 van 4 oktober 1979 overwogen, dat het in het belang is van de gemeenschapsinstellingen en van de betrokken staten, met inbegrip van derde landen, dat dit punt reeds bij het begin van de onderhandelingen wordt opgelost, nog voordat over de belangrijkste onderdelen van het akkoord wordt onderhandeld. In dat advies heeft het Hof als enige voorwaarde gesteld dat het onderwerp van het beoogde akkoord vóór de opening van de onderhandelingen bekend is.
“De ontvankelijkheid van het verzoek om advies kan niet worden bestreden met het argument, dat de Raad nog niet tot opening van de onderhandelingen heeft besloten en dat derhalve geen akkoord wordt beoogd in de zin van artikel 228, lid 6, van het Verdrag.
Ook al is een besluit daarover nog niet genomen, de toetreding van de Gemeenschap tot het EVRM is het onderwerp geweest van verscheidene studies en voorstellen van de Commissie en stond op de agenda van de Raad ten tijde van de indiening van de adviesaanvraag bij het Hof.”
“Daarenboven zij erop gewezen, dat de strekking van het verzoek om advies voldoende duidelijk is voor zover het op de bevoegdheid van de Gemeenschap betrekking heeft, en dat een formeel besluit van de Raad om de onderhandelingen te openen, niet onontbeerlijk was voor een nadere precisering ervan.” (…) “Voor een omstandig antwoord op de vraag, of de toetreding van de Gemeenschap tot het EVRM verenigbaar is met de regels van het Verdrag, in het bijzonder met de artikelen 164 en 219 inzake de bevoegdheid van het Hof, dient het Hof over voldoende gegevens te beschikken over de modaliteiten waaronder de Gemeenschap voornemens is zich te onderwerpen aan de huidige en toekomstige regelingen inzake rechterlijk toezicht van het EVRM.”
De vraag of de Gemeenschap bevoegd was toe te treden tot het EVRM wordt ontkennend beantwoord. Alleen na wijziging van het EG-Verdrag zou de Gemeenschap kunnen toetreden tot een apart institutioneel systeem met een eigen Hof. Tijdens de Intergouvernementele Conferentie na dit advies is echter niet besloten het EG-Verdrag in die zin aan te passen dat toetreding van de EG tot het EVRM mogelijk werd. Na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 zijn de vrijheidsrechten geregeld in artikel 6 VEU.