HR 29-09-1981 (Plastic Boodschappentasje)

HR 29 september 1981, NJ 1982/258 (Plastic Boodschappentasje)
(ECLI:NL:PHR:1981:AC7336)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit arrest gaat over het strafprocesrecht, met name over de vraag wanneer iemand verdachte is (art. 27 Sv) en in welke gevallen cautie is vereist (art. 29 Sv). Op straat spraken agenten een man aan. De man verklaarde iets, waarna hij als verdachte werd aangemerkt en waarop hij werd aangehouden voor diefstal. Hij verweerde zich door te stellen dat zijn verklaring niet als bewijs kon worden gebruikt, omdat hem geen cautie was aangezegd.

Rechtsvraag

Hadden de agenten cautie moeten aanzeggen, alvorens aan verdachte vragen te mogen stellen? Het antwoord luidt ontkennend. Cautie dient pas te worden aangezegd, indien iemand op basis van feiten en omstandigheden kan worden aangemerkt als verdachte (art. 27 Sv). Verklaringen die zijn gedaan alvorens iemand als verdachte is aangemerkt, kunnen worden gebruikt als bewijs.

Inhoud arrest

Een bij de politie bekende man loopt over straat. Twee agenten lopen hem tegemoet en herkennen hem. Ze zien tevens dat hij een plastic boodschappentasje bij zich heeft. De agenten lopen naar hem toe en vragen aan hem wat er in het tasje zit. De man antwoordt dat er vier boeken in zitten. Als de agenten vragen waar de boeken zijn gekocht, antwoordt de man dat hij ze net heeft gestolen. Hierop werd de verdachte aangehouden voor diefstal.

De verdachte werd door het hof veroordeeld voor diefstal. De Hoge Raad overwoog dat op het moment dat de man werd ondervraagd, hij nog niet werd aangemerkt als verdachte in de zin van art. 27 Sv. Hij werd pas gezien als verdachte nadat hij de tweede vraag had beantwoord, namelijk dat hij de boeken had gestolen. Omdat hij dit had verklaard voordat hij als verdachte werd aangemerkt, was cautie aanzeggen niet nodig. Cautie aanzeggen moet immers nadat iemand als verdachte is aangemerkt.