HR 25-11-1948, NJ 1949, 96 Unus Testis Nullus Testis I)

HR 25-11-1948, NJ 1949, 96 (Unus testis nullus testis I)
(ECLI:NL:HR:1948:84)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit arrest heeft betrekking op het formeel strafrecht. Het gaat in casu om het beginsel ‘één getuige is geen getuige’ oftewel ‘unus testis nullus testis’. Deze regel neergelegd is art. 342 lid 2 Sv. Het ging om een verkrachtingszaak waarin een enkele getuige een verklaring aflegde, namelijk de aangever.

Rechtsregel

Is de enkele verklaring van het slachtoffer voldoende voor een bewijsaanname? Nee, zegt de Hoge Raad. Uitsluitend de verklaring van het slachtoffer is onvoldoende voor een bewijsaanname.

Inhoud arrest

Het slachtoffer is zwanger en bevalt in het ziekenhuis. Een dag na de bevalling van haar dochter, wordt het slachtoffer verkracht door haar partner, terwijl ze nog is aangesloten aan het infuus en herstellende van haar keizersnee. Dit feit deed zich voor in 1995 en pas in 2006 deed het slachtoffer aangifte. Haar relatie met de verdachte was inmiddels 6 jaar beëindigd.

Behalve haar verklaring was er geen ander bewijs, althans haar verklaring vond onvoldoende steun in het overige bewijs. De Hoge Raad overwoog het volgende.

“Art. 342 lid 2 Sv. Unus testis, nullus testis. Volgens art. 342 lid 2 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft – kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van 1 getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door 1 getuige gedane verklaring op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan dat bewijsmininum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De HR kan daarom geen algemene regel geven over de toepassing van art. 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.

In casu kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangever onvoldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal, zodat van schending van art. 342 lid 2 Sv geen sprake is. Het verband tussen die verklaring en het overige bewijsmateriaal is ook zonder nadere motivering duidelijk en, anders dan in ECLI:NL:HR:2009:BG7764, is geen sprake van een te ver verwijderd verband tussen beide. ”