HR 22 november 1949, NJ 1950, 180 (Motorpapieren)
(ECLI:NL:HR:1949:1)
Door Jay Irfan
Essentie
Dit arrest gaat over de afwezigheid van alle schuld (avas), wat wij natuurlijk kennen van het Melkventerarrest (1916). Het Motorpapierenarrest heeft betrekking op verschuldigbare onbewustheid omtrent de wederrechtelijkheid als buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond. Na dit arrest bestond geen twijfel meer over de vraag of de Hoge Raad verontschuldigbare onbewustheid omtrent wederrechtelijkheid van een handeling aanvaardt als buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond. Volgens de Hoge Raad gaat het niet om een niet weten, maar om een niet beseffen.
In casu ging het om een motorrijder die aan een politieagent had gevraagd of de getoonde papieren voldoende waren om met zijn nieuwe motorfiets te kunnen rijden. Volgens de politieagent was dit in orde. Bij een verkeerscontrole kreeg de motorrijder echter een bekeuring voor het niet bij zich hebben van de juiste papieren. Hij ging in beroep en verscheen voor de rechter. De motorrijder verweerde zich bij de rechter door te zeggen dat hij niet op de hoogte was van deze verplichting en dat dit hem niet kon worden verweten (op basis van de mededeling gedaan door de politieagent).
Rechtsregel
Zowel de politierechter, het hof, als de Hoge Raad moesten oordelen of in casu sprake was van afwezigheid van alle schuld. De politierechter vond de afwezigheid van alle schuld aannemelijk en besloot derhalve tot ontslag van rechtsvervolging. Dit vonnis werd bevestigd door het hof. Het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie en van de rijksadvocaat werd verworpen en de beslissing van het hof bleef in stand.
De Hoge Raad overwoog als volgt: “Dat (…) de gedachte om hiernaar [d.w.z. de eventuele noodzakelijkheid van een nationaliteitsbewijs] te vragen niet hoefde op te komen bij een verontschuldigbare onbewustheid van het verboden zijn der handeling, welke (…) bij requirant niet aanwezig kan zijn geweest als gevolg van het voormelde gesprek met den opperwachtmeester der Rijkspolitie (…).”
Inhoud arrest
Een motorrijder uit Losser had een nieuwe motor gekocht en wilde hiermee gaan rijden. Hij vroeg aan een politieagent (opperwachtmeester der Rijkspolitie) of hij met de papieren die hij aan deze toonde, mocht gaan rijden. De opperwachtmeester antwoordde bevestigend. Bij een grenscontrole werd hij bekeurd wegens het niet bezitten van het zogenaamde nationaliteitsbewijs. Dit papiertje hield verband met de betaling van verschuldigde invoerrechten. Deze situatie leverde dus een belastingovertreding op.
Ten processe beriep de motorrijder zich op dwaling ten aanzien van de norm (‘bij hem ontbrak tijdens het begaan van het feit iedere schuld’). Nu ging het erom of dit type dwaling verontschuldigbaar was. Het Openbaar Ministerie meende namelijk dat de motorrijder zelf had moeten vragen of hij een nationaliteitsbewijs nodig had. De Hoge Raad vond “echter dat de gedachte om hiernaar te vragen niet behoefde op te komen bij een verontschuldigbare onbewustheid van het verboden zijn der handeling”. Hem viel dus geen verwijt te maken ten aanzien van de onbekendheid met de norm. Hij wist niet, noch behoorde hij te weten (vanwege zijn verzoek om informatie), dat hij door zijn gedraging een norm overtrad.
De opperwachtmeester der Rijkspolitie werd als getuige gehoord. Uiteindelijk werd de motorrijder ontslagen van rechtsvervolging. De politierechter overwoog het volgende:
” dat aannemelijk is gemaakt dat verdachte na het gesprek met voormelde politieambtenaar in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij thans veilig dat wil zeggen zonder het plegen van een overtreding met bedoeld motorrijtuig kon gaan rijden; dat bij verdachte derhalve afwezigheid van alle schuld mag worden aangenomen (…).”