HR 19-03-1934, NJ 1934, 450 (Eindhovense brandstichting)

Eindhovense Brandstichting, HR 19-03-1934, NJ 1934, 450
(ECLI:NL:HR:1934:198)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit arrest van de Hoge Raad gaat over het begin van uitvoering van een misdrijf. Dit arrest is van belang voor de vraag waar precies de scheiding ligt tussen een voorbereidingshandeling en een uitvoeringshandeling.

Twee mannen zijn voornemens om een huis in brand te steken. Alles is gereed: van lappen stof doordrenkt met benzine tot een gaspistool met een touw, dat van buiten het huis kan worden bediend. Door aan dit touwtje te trekken, zou het huis in brand moeten vliegen. De mannen worden echter verhinderd.

De Hoge Raad ontsloeg de verdachten van alle rechtsvervolging, omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachten de brand zouden hebben gesticht indien ze niet werden verhinderd.

Rechtsregel

De Hoge Raad moest in casu beoordelen of er sprake was van een begin van uitvoering en of dus kon worden gesproken over een poging tot brandstichting. De Hoge Raad gaf aan, dat er pas van een begin van uitvoering kan worden gesproken als de verdachte een zodanige handeling heeft verricht, dat het misdrijf – zonder nader ingrijpen – wordt voltooid. Dit betekent dat de verdachte al moet zijn begonnen met de allerlaatste handeling, voordat het misdrijf is voltooid.

In casu was hier geen sprake van, omdat nog geen poging was ondernomen om aan het touwtje te trekken. Zodoende kon volgens de Hoge Raad niet worden gesproken van een begin van uitvoering.

Inhoud arrest

Twee mannen wilden een huis in brand steken met onder andere het oogmerk het verzekeringsgeld op te strijken. Ze hadden lappen stof en kledingstukken doordrenkt met benzine, deze aan elkaar geknoopt en door het hele huis gelegd. Aan het uiteinde van de lappen stof hing een lontje, dat vastzat aan een zogenaamd gaspistool. Aan de stekker van het gaspistool zat een touw, dat uit het raam hing. Zo kon het huis van buiten in brand worden gezet. Na het pand brandklaar te hebben gemaakt, gingen beide mannen weg en keerden diezelfde avond terug om aan het touwtje te trekken. Toen de mannen ’s avonds terugkeerden naar het huis, stond daar een groep mensen. De aandacht van de mensen werd getrokken door de sterke benzinelucht rondom het huis. De mannen durfden hierdoor niet door te gaan met hun oorspronkelijke plan, namelijk het huis in brand te steken.

De Hoge Raad overwoog als volgt.

“Dat de bewezenverklaarde handelingen aan het vereischte van uitvoeringshandeling niet voldoen; dat wel, volgens de bewezenverklaring requirant H. alles in gereedheid heeft gebracht om het huis in brand te doen vliegen, doch de daad, welke als begin van uitvoering van de brandstichting zou kunnen gelden, de daad, welke zonder onverwachte gebeurtenis – bijvoorbeeld het weigeren van het gaspistool, het niet vlam vatten van het met benzine gedrenkte goed, het zich niet voortplanten van het vuur ondanks het afgaan van het pistool, enz. – of wel zonder het ingrijpen van anderen – bijvoorbeeld het wegslaan van de hand, welke zich naar het over het muurtje hangende touwtje uitstrekte, enz. – tot het in brand geraken van de woning of de zich daarin bevindende goederen zou hebben geleid, in de bewezenverklaring niet ligt opgesloten (…);
O. dat het Hof nu wel bewezen heeft, dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid alleen door de van H.’s wil onafhankelijke omstandigheid, dat hij in zijn misdadigen opzet werd verhinderd vóór het vuur door hem ontstoken was en het Hof met name heeft aangenomen, dat de aanwezigheid van mensen in de nabijheid van de woning van Restiau en van het muurtje, waarover het touwtje hing, H. heeft weerhouden aan het touwtje te trekken, en zelfs om zich ter plaatse te vertoonen, doch met dit laatste, onder de zich hier voordoende omstandigheden, juist is gegeven de afwezigheid van een daad van H., welke dicht genoeg bij de voltooiing stond om als een daad van uitvoering te kunnen worden aangemerkt;”

Na dit arrest ontstond veel kritiek op de wijze waarop de Hoge Raad een begin van uitvoering uitlegde. In het Cito-arrest kwam de Hoge Raad met een duidelijke versie van de nieuwe heersende leer.