HR 15-10-1923, NJ 1923, 1329 (Opticien)

Opticien-arrest, HR 15-10-1923, NJ 1923, 1329
[ECLI:NL:HR:1923:243]

Door Sapna Gajadhar

Essentie
Wanneer men als een goedwillend persoon een ander uit een gevaarlijke, dan wel hulpbehoevende toestand redt en daarmee een wettelijke bepaling schendt, dan kan men niet strafbaar worden gehouden voor het feit dat hij heeft begaan in deze noodtoestand. Er is dus sprake van een schulduitsluitingsgrond in de zin van artikel 40 Sr, waardoor aan de goedwillende persoon voor dit feit geen straf kan worden opgelegd.

Rechtsregel
Indien er sprake is van een situatie waarin iemand in een gevaarlijke, dan wel hulpbehoevende toestand verkeert, hebben de mensen een maatschappelijke verplichting om de van hen te verwachten hulp te verlenen. In dit geval had de opticien de verplichting om de slechtziende man na sluitingstijd te helpen. In de gegeven noodtoestand had de opticien dus mogen kiezen voor het overtreden van de verordening om zo de man te kunnen helpen. Op grond van artikel 40 Sr kan hij zich in deze situatie beroepen op overmacht, een schulduitsluitingsgrond. Dit brengt met zich mee dat hij niet strafrechtelijk kan worden vervolgd voor het overtreden van de wettelijke verplichting. Belangrijk om hierbij op te merken is dat men wel een juiste keuze moet maken tussen een wettelijke en een maatschappelijke verplichting. Niet in alle gevallen is het rechtvaardig om de wettelijke verplichting achter de maatschappelijke verplichting te stellen.

In dit arrest bepaalt de Hoge Raad voor het eerst dat een noodtoestand ook onder het bereik valt van een overmachtssituatie, zoals bedoeld in artikel 40 Sr. Voorheen werd alleen de psychische overmacht aangemerkt als een schulduitsluitingsgrond. In de wetsgeschiedenis werd ook de nadruk gelegd op de psychische overmacht als schulduitsluitingsgrond, in de zin van artikel 40 Sr. Na het Opticien-arrest werd er nog veelvuldig een geslaagd beroep gedaan op overmacht in de zin van een noodtoestand.

Inhoud arrest
De heer De Grooth loopt op een oktoberavond vrij laat binnen bij een opticien, van Groen & Co, die gevestigd is aan de Keizersgracht 506 te Amsterdam. Hij kan op dat moment geen hand voor ogen zien. Hij zit zonder bril of lorgnet en wil onmiddellijk een andere bril of lorgnet aanschaffen. Opticien Groen ziet dat de heer De Grooth direct een andere bril nodig heeft. Als een goede man verkoopt hij de heer De Grooth dan ook een nieuwe bril. Met deze handeling overtreedt opticien Groen artikel 9 van de Verordening op de winkelsluiting te Amsterdam. Na sluitingstijd heeft hij de winkel voor het publiek open gehad en er was een man, de heer De Grooth, aanwezig in zijn winkel. Wegens deze schending van artikel 9 Verordening op de winkelsluiting te Amsterdam, wordt meneer de Groen strafrechtelijk vervolgd.