HR 11-03-1977, NJ 1977, 521 (Kribbebijter)

Kribbebijter, 11 maart 1977
(NJ 1977, 521)

Door Marsha Simon

Essentie
In dit arrest komen twee vragen aan de orde; de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam (dus als wederpartij van die ander) is opgetreden, en de vraag of de middellijk vertegenwoordiger, die op eigen naam ten behoeve van een opdrachtgever een overeenkomst heeft gesloten, van de wederpartij vergoeding kan vorderen van door wanprestatie veroorzaakte schade van die opdrachtgever.

Rechtsregel
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam (dat wil zeggen als wederpartij van die ander) is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.

Iemand die in eigen naam maar ten behoeve van een opdrachtgever een overeenkomst sluit, kan in beginsel ook in eigen naam ten behoeve van die opdrachtgever de uit die overeenkomst voortvloeiende rechten geldend maken. Met name geldt dit ook voor een vordering als in het onderhavige geval is ingesteld, strekkende tot vergoeding van de schade die als gevolg van ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie aan de zijde van de partij jegens wie de wanprestatie is gepleegd, is geleden.

In beginsel maakt het daarbij geen verschil of deze partij de schade in eigen vermogen lijdt, dan wel de vordering uitsluitend of mede instelt ten behoeve van haar opdrachtgever teneinde vergoeding van de door deze geleden schade te verkrijgen.

Kribbebijter

Inhoud arrest
Stolte heeft op of omstreeks 22 maart 1972 aan Schiphoff verkocht en geleverd een paard, negenjarige ruin, brandenburger type, voor een bedrag van ƒ 7600,-. Schiphoff trad als commissionair op voor Willy Lorsch, paardenhandelaar, wonende te Hoffenheim Duitsland en hij had dit ook tijdens de aan de sluiting van de overeenkomst voorafgaande onderhandelingen aan Stolte meegedeeld. Het was Stolte voorts bekend dat het paard door Lorsch getraind zou worden voor deelname aan concoursen, en Stolte het paard, voor dit doeleinde geschikt, aan Schiphoff verkocht had.

Stolte heeft bij het tot stand komen van deze koopovereenkomst de afwezigheid van verborgen gebreken uitdrukkelijk gegarandeerd, door het paard aan Schiphoff te verkopen onder de pertinente garantie: ‘goed, eerlijk en braaf, en vrij van enig kwaad’. Vervolgens deelde Lorsch aan Schiphoff op 3 april 1972 mede, dat het paard een zogenaamde kribbebijter was, en voorts aan een ongeneeslijke ziekte onder de huid bleek te lijden. Lorsch liet het paard onderzoeken door de dierenarts dr. Walla te Wiesloch, Duitsland welke volgens had geconstateerd dat het paard een ‘krippensetzer’ was.

Schiphoff stelt dat dit gebrek, en de zich onder de huid van het paard manifesterende ongeneeslijke rugziekte ten tijde van het tot stand komen van de koopovereenkomst tussen Schiphoff en Stolte reeds aanwezig was geweest, en om deze reden door de toenmalige eigenares was verkocht. Doordat Stolte, nu hij de afwezigheid van een verborgen gebrek bij dit paard had gegarandeerd, wanprestatie jegens Schiphoff heeft gepleegd, is hij gehouden de door Schiphoff geleden en te lijden schade te vergoeden. Stolte heeft ontkend dat hij het paard aan Schiphoff heeft verkocht.

De gestelde gebreken betwist Stolte niet. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam (dat wil zeggen als wederpartij van die ander) is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Iemand die in eigen naam, maar ten behoeve van een opdrachtgever met een ander een overeenkomst sluit, kan in beginsel ook in eigen naam ten behoeve van die opdrachtgever de uit die overeenkomst voortvloeiende rechten geldend maken.

Dit geldt met name ook voor een vordering als in het onderhavige geval is ingesteld, strekkende tot vergoeding van de schade die als gevolg van ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie aan de zijde van de partij jegens wie de wanprestatie is gepleegd, is geleden. Het maakt daarbij in beginsel (daargelaten de invloed van art. 1283 BW) geen verschil of deze partij de schade in eigen vermogen lijdt, dan wel de vordering uitsluitend of mede instelt ten behoeve van haar opdrachtgever ten einde vergoeding van de door deze geleden schade te verkrijgen. De Hoge Raad verwerpt het beroep.