EHRM, 21 februari 1984, NJ 1988/937 (Öztürk)

EHRM Öztürk, 21 februari 1984, NJ 1988/937
(EHRM, NJ 1988/937)

Door Sapna Gajadhar

Essentie

Vervolging in de zin van artikel 6 EVRM is veel breder dan alleen het vervolgen van strafrechtelijke overtredingen. Ook het vervolgen van andere overtredingen kan onder het bereik van artikel 6 EVRM vallen. Het EHRM heeft voorwaarden in het leven geroepen om te kijken of er sprake is van een strafvervolging, een criminal charge, in de zin van artikel 6 EVRM. Dit zijn de de nationale classificatie van de overtreden norm, de aard van de overtreding en de aard en zwaarte van de sanctie.

Rechtsregel

Onder vervolging in artikel 6 EVRM wordt niet alleen verstaan het vervolgen van strafrechtelijke overtreden normen. Ook het vervolgen van andere overtreden normen kan als vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, worden aangemerkt. Dit betekent dus dat hiervoor ook de bescherming van artikel 6 EVRM geldt. Het woordje ‘vervolging’ in de zin van artikel 6 EVRM heeft een autonome, dit wilt zeggen een zelfstandige, betekenis. Om dus vast te stellen wanneer er sprake is van vervolging in de zin van artikel 6 EVRM, moet er gekeken worden naar een aantal voorwaarden die door het EHRM zijn vastgelegd. Deze voorwaarden geven dus aan welke soorten vervolgingen onder het toepassingsbereik van artikel 6 EVRM vallen. De voorwaarden zijn als volgt:

  1. de nationale classificatie van de overtreden norm;
  2. de aard van de overtredingen;
  3. de aard en zwaarte van de sanctie.

Aan de eerste voorwaarde moet in beginsel altijd getoetst worden, om te kijken of er sprake is van een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM. De tweede en de derde voorwaarde zijn alternatieve voorwaarden, er hoeft dus slechts één van deze voorwaarden te worden getoetst, om te bezien of er sprake is van een criminal charge.

Inhoud arrest

Öztürk, een Turkse staatsburger woonachtig in de Bondsrepubliek Duitsland, reed op 27 januari 1978 met zijn auto een geparkeerde auto aan. Hierdoor was er schade ontstaan van ongeveer 5000 Duitse Mark. Öztürk werd een administratieve boete opgelegd van 60 Duitse Mark, voor het begaan van een verkeersovertreding. Öztürk had tegen dit besluit bezwaar ingediend, omdat hij een openbare behandeling van zijn zaak voor de rechter wilde. Duitsland wilde niet deelnemen aan een mondelinge procedure voor de rechtbank, omdat het slechts om een kleine overtreding ging. Öztürk trok later, met behulp van een tolk, zijn bezwaarschrift in. Er werd daarom geoordeeld dat Öztürk alle proceskosten moest vergoeden, inclusief de kosten voor de tolk. Öztürk diende een klacht in bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, omdat volgens hem de veroordeling, tot vergoeding van de kosten van de tolk, in strijd is met artikel 6 lid 3 EVRM. De Commissie oordeelde dat er inderdaad sprake was van een schending van dit artikel. De Bondsrepubliek Duitsland was het hier niet mee eens, en legde de zaak voor aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof oordeelde ook dat er in dit geval sprake was van een schending van artikel 6 EVRM. Ook al ging het in casu om een kleine overtreding waar slechts een boete van 60 Duitse Mark was opgelegd, dit kon toch worden aangemerkt als een criminal charge. Hierbij moeten dus de nodige rechten, onder andere het recht op een tolk, in acht worden genomen.

Öztürk had dus recht op een tolk, zonder ervoor te hoeven betalen.