EHRM 17 december 2002, nr. 35731/97 (Venema vs. Nederland)

Venema vs. Nederland, EHRM 17 december 2002
(EHRM 17 december 2002, nr. 35731/97)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Schending van artikel 8 van het EVRM. De ouders zijn te weinig betrokken in de procedure, waardoor zij voor een voldongen feit kwamen te staan zonder dat hiervoor een reden bestond.

Rechtsregel

Het is essentieel dat ouders voldoende toegang krijgen tot de informatie waarop de autoriteiten zich baseren bij het treffen van (nood)maatregelen ter bescherming van een kind. De ouders kunnen anders onvoldoende meewerken aan het besluitvormingsproces en krijgen niet voldoende de mogelijkheid om argumenten in te brengen. In deze zaak is te weinig overleg met de ouders geweest en hebben ze ook niet genoeg informatie gekregen. Daardoor kregen ze geen mogelijkheid om de procedure te beïnvloeden door bijvoorbeeld zelf medische informatie in te brengen of de gebruikte informatie te betwisten. Hierdoor zijn zij door betrokken organisaties voor een voldongen feit gesteld, zonder dat daarvoor voldoende reden bestond. Dit levert een schending van artikel 8 EVRM, het recht op family life, op.

Inhoud arrest

Kimberly Venema wordt op 14 februari 1994 geboren. Drie maanden later gaan haar ouders met haar naar ziekenhuis omdat haar hart versneld klopt. De artsen kunnen geen verklaring vinden en denken dat de moeder van Kimberly lijdt aan het ‘Münchhausen by proxy’-syndroom. Later in 1994 overleggen de artsen met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) en het Bureau Vertrouwensarts zonder de ouders van Kimberly hierover in te lichten. Op 14 december 1994 wordt Kimberly opnieuw opgenomen in het ziekenhuis. Een paar dagen later wordt overleg gevoerd tussen onder meer de artsen van het ziekenhuis, de huisarts, de RvdK en de vertrouwensarts. Nu pas wordt de identiteit van het gezin aan de laatste twee partijen bekend gemaakt. De ouders worden wederom niet ingelicht.

Op 4 januari 1995 wordt bij de RvdK een rapport ingediend waarin wordt gesteld dat het leven van Kimberly in gevaar is en dat ingegrepen moet worden. Nog dezelfde dag verzoekt de RvdK de kinderrechter om een ondertoezichtstelling (hierna: OTS) en een uithuisplaatsing (hierna: UHP). Deze wordt dezelfde dag nog toegekend tot 11 januari 1995. De ouders zijn hierbij niet gehoord. De RvdK stelt alle stukken op 5 januari 1995 aan de ouders toegezonden te hebben, maar zij stellen niets te hebben ontvangen. Op 6 januari 1995 beslist de kinderrechter dat Kimberly naar een pleeggezin gaat. Hier komen de ouders pas achter als ze haar op willen halen in het ziekenhuis.

Op 10 januari 1995 worden de ouders gehoord door de kinderrechter waarna de OTS en de UHP worden verlengd en een tweede onderzoek door een psychiater plaats dient te vinden. Deze psychiater rapporteert dat er geen aanleiding is dat de ouders een gevaar vormen voor Kimberly, maar er kan niet volledig worden uitgesloten dat de moeder lijdt aan het ‘Münchhausen by proxy’-syndroom.

De ouders Venema gaan in beroep tegen de beslissing tot UHP. Zij onderbouwen het beroepschrift met medische informatie van onder meer de huisarts en andere psychiaters. Dit beroep wordt afgewezen. Het Hof is van oordeel dat de RvdK voldoende aanleiding had om het verzoek in te dienen en de kinderrechter voldoende tot het nemen van maatregelen. Het was wel beter geweest als de ouders er al eerder van hadden geweten. De ouders Venema gaan in cassatie.

Op 30 maart 1995 wordt de beslissing tot UHP verlengd tot 6 mei 1995. Ook hiertegen gaan de ouders in beroep. Dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het pas na 6 mei 1995 hebben ingediend en op 2 mei 1995 de UHP opnieuw is verlengd tot 23 mei 1995. Tegen deze beslissing gaan de ouders ook in beroep. Het hof wijst het beroep af. Hoewel het onderzoek door de psychiater in opdracht van de rechtbank lang duurt, overtreft het mogelijke gevaar van Kimberly bij een terugplaatsing de nadelen van de UHP.

Op 19 mei 1995 dient de psychiater zijn rapport in. Hieruit blijkt dat de ouders geen psychiatrische problemen hebben en dat er inmiddels een verklaring is gevonden voor de ademhalingsproblemen van Kimberly. Er is geen sprake van mishandeling. Kimberly’s ontwikkeling is wel geschaad door de situatie en de ouders zijn zeer getroffen door de situatie. Het rapport concludeert dat Kimberly terug moet naar haar ouders. Op 22 mei 1995 heft de kinderrechter de OTS en de UHP op en keert Kimberly terug naar haar ouders. Het ingestelde cassatieberoep wordt op 26 januari 1996 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.

De heer en mevrouw Venema stappen naar het EHRM met deze kwestie. Het EHRM stelt hen in het gelijk en veroordeelt Nederland tot een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van € 22.475,- aan gemaakte kosten voor de heer en mevrouw Venema.